ALBERT

All Library Books, journals and Electronic Records Telegrafenberg

Your email was sent successfully. Check your inbox.

An error occurred while sending the email. Please try again.

Proceed reservation?

Export
Filter
  • Articles  (72,520)
  • 2000-2004
  • 1980-1984
  • 1960-1964  (72,520)
  • 1930-1934
  • 1960  (72,520)
Collection
Years
  • 2000-2004
  • 1980-1984
  • 1960-1964  (72,520)
  • 1930-1934
Year
Journal
  • 1
    facet.materialart.
    Unknown
    PANGAEA
    In:  EPIC3Bremerhaven, PANGAEA
    Publication Date: 2016-07-28
    Repository Name: EPIC Alfred Wegener Institut
    Type: PANGAEA Documentation , notRev
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 2
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.16 (1960) nr.1 p.168
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: In 1885 publiceerde J.D. Kobus een Flora van Wageningen en omgeving. Hij vermeldt hierin het voorkomen van Sambucus racemosa L. op de Wageningse Berg met het bijschrift; „aangeplant?” Of de soort aan de zuidelijke Veluwerand oorspronkelijk voorkomt is thans minder dan toentertijd uit te maken; ze is er nu zeker plaatselijk niet zeldzaam. Ook in het Zuidoosten van de provincie Utrecht wordt ze op tal van plaatsen aangetroffen. Zo groeit ze in groot aantal op en om de Grebbeberg, evenzo op en nabij het landgoed Remmerstein tussen Rhenen en Veenendaal. fan kunnen we de plant nog verspreid aantrffen te Eist (Utr.) en in de omgeving van Amerongen. Een wat ongewone en daardoor interessante vindplaats ligt in de gemeente Veenendaal. Hier vindt men in het laagste deel van het Griftgebied het natuurreservaat De Ho. open water met rietland er om heen. Als afsluiting heeft men na de laatste oorlog enkele el zenbosjes aangeplant. In deze elzenbosjes zijn verscheidene houtige gewassen spontaan verschenen: Ribes sylvestre, Ribes nigrum, Rubus, Sambucus nigra en ook Sambucus racemosa. He kiemplanten van Sambucus racemosa gaan veelal te gronde door te vochtig en schaduwrijk milieu, maar op enkele meer geschikte plaatsen hebben zich struiken weten te handhaven. Het rietland van De Hel is sinds jaar en dag een slaapplaats voor spreeuwen, die zich hier uit wijde ontrek verzamelen, waarschijnlijk uit een gebied met een straal van wel 15 km. Deze spreeuwen zijn stellig grotendeels oorzaak van het optreden van bovengenoende soorten.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 3
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.743
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: 1. Introductory.--This project was to study fern specimens in certain herbaria in the U.S.A., especially of tree-ferns (Cyatheaceae), in connection with preparation of the Pteridophyte Series of Flora Malesiana, and to make contacts in the U.S.A. with a view to continued cooperation in this work. The family Cyatheaceae, on which I am at present engaged, is a particularly difficult one, comprising 350 described species in Malaysia, in a close alliance. Probably all should be regarded as belonging to one genus. Descriptions of species have on the whole been unsatisfactory, so that many identifications of specimens in herbaria are doubtful or erroneous. It is thus necessary to see all type specimens to establish the significance of names; and also, as the fronds are large so that only a part of one appears on each herbarium sheet, the different specimens of the same collection, distributed to different herbaria, often give complementary information, so that to see one is not enough. Furthermore, it is necessary to see as many collections as possible, to understand what variation is possible within a species. The material is bulky, and it is a physical impossibility to gather together in one place all that one needs to see for a proper understanding of the family. I had already spent more than a year on this study before going to the U.S.A., and had seen most of the type material in European herbaria.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 4
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.182
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: In de oudere jaargangen van Heukels’ flora staan aanvankelijk alleen Schouwen en Huisduinen genoemd als groeiplaatsen van Crithmum maritimum, in nieuwere drukken is er Vlissingen bijgekomen, nog later veranderd in Walcheren en thans prijkt Crithmum met vier groeiplaatsen, n.l. Huisduinen, Schouwen, Walcheren en West Zeeuws-Vlaanderen, Daaruit zoumen mogen concluderen.dat Crithmum, hoewel zeldzaam, niettemin in opmars is en zijn gebied uitbreidt. Een nauwkeurig volgen van de ontwikkeling op de bekende groeiplaatsen en een naarstig zoeken naar nieuwe gedurende een tijdvak van ongeveer 15 jaren hebben mij echter de overtuiging gebracht, dat de soort in Zeeland op zozeer kwetsbare plaatsen groeit, dat misschien wel van opmars doch geenszins van uitbreiding kan worden gesproken. Alle in die jaren gevonden planten groeiden aan zeeweringen op glooiingen van Vilvoordse steen en basalt, met slechts één uitzondering. Deze glooiingen staan enerzijds bloot aan zware aanvallen van de zee en behoeven anderzijds als gevolg van die aanvallen regelmatig te worden hersteld, vernieuwd of verzwaard. Vooral het herstel en verzwaren van die zeeweringen zijn de laatste jaren voor het voortbestaan van de soort bijna catastrophaal geworden, zoals uit het volgende relaas moge blijken. Het is mij niet bekend of de soort zich. in Huisduinen heeft kunnen handhaven, doch in Zeeland zijn de meeste gevonden groeiplaatsen na korter of langer tijd weer verdwenen, De groeiplaats in Vlissingen is mij nooit bekend geweest, maar er groeit in Vlissingen nu geen Crithmum meer. Op Schouwen was een groeiplaats op Vilvoordse steen in de omgeving van Flauwers met vrij veel, goed ontwikkelde planten, die konden bogen op een grote mate van inschikkelijkheid jegens haar door de Waterstaatsmensen – Zo zeer zelfs dat toen de glooiing versterkt moest worden en de ruimte tussen de stenen werd volgegoten met beton, de groeiplaats van Crithmum daarvan werd uitgezonderd om de planten te sparen, Na de ramp in 1953, waarbij de dijk en de planten ter plaatse intact bleven, moest de dijk zodanig worden verzwaard, dat het niet mogelijk bleek de planten nog langer te sparen. Zij zijn daar onder een laag klei van ongeveer twee meter dik begraven.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 5
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.719
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: History of Indian Botany. It is with great pleasure that Mr I.H. Burkill wrote us that the third and final instalment of his History of Indian Botany was ready for fair copying, Xmas 1959. The Bombay Natural History Society contemplates reprinting the three chapters in one booklet. Pacific Plant Areas (see p. 645). The text and maps of the first instalment are finished now.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 6
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.726
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Endlicher, S.: Genera plantarum. 1836-40. Index. -----: Ibid. Suppl. 1842. Index. Index nominum genericorum. Card index I.A.P.T. In course of preparation.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 7
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.450
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Trees, shrubs, herbs, or armed climbers; roots not rarely tuberous. Indument consisting of simple hairs. Leaves simple, exstipulate, opposite or rarely in whorls or pseudowhorls, sometimes unequal in one pair. Inflorescence cymose, often thyrsoid, corymbose or umbellate terminal or axillary, sometimes cauliflorous. Bracts and bracteoles present, sometimes very small, not rarely early caducous. Flowers actinomorphic, bisexual or unisexual by reduction; pedicelled, with 1-3 bracteoles sometimes coloured, or sustained by an involucre. Perianth tubular, campanulate, funnel-shaped, or urceolate, sometimes articulated with the pedicel; the basal part persistent, enclosing the receptacle, tubular, club- or funnel-shaped, often accrescent; the apical, mostly circumscissile caducous part plicate or valvate in bud, with (4—)5—10 lobes, green or coloured. Stamens 1-40, rarely more, in 1-2 whorls, connate at the base, free from the perianth; anthers 2-locular, latrorse, basifixed. Ovary (sub)sessile, superior, 1-celled, with one erect, anatropous ovule. Style terminal, stigma capitate or fimbriate- to shortly lobed. Basal persistent part of the perianth accrescent in fruit and enveloping the fruit, the whole being known as anthocarp; anthocarp indehiscent, smooth, or with viscid ribs and glands, sometimes the glands accrescent into prickles; pericarp thin. Seed 1; embryo straight or folded; endosperm mealy or reduced to a gelatinous rest. Distribution. About 26 genera with 300 spp. in the New World, particularly in South America, with poor representations of mostly widespread (native or introduced) species in the warm parts of the Old World. Although the family is predominantly tropical, its area reaches to 38° SL in New Zealand and to 45° SL in Argentina. In Malesia there are 19 spp. in 4 genera, of which only Pisonia is undoubtedly native.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 8
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.293
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Trees, shrubs, woody climbers, or herbs. Hairs simple, stellate, or glandularcapitate; colleters often present in the axils of the leaves, stipules, and sepals (among Mal. genera absent in Buddleja only). Leaves nearly always opposite, entire or nearly so, penninerved, rarely 3-7-plinerved (Strychnos) or curvinerved (Mitrasacme); ; stipules interpetiolar (in many genera reduced to a stipular line) in some genera moreover intrapetiolar. Flowers in cymose to thyrsiform (rarely racemose or spicate) inflorescences or solitary, 5-(rarely 4-, in Anthocleista up to 16-)merous, nearly always bisexual, actinomorphic (in some genera slightly zygomorphic). Disk sometimes present (not in Mal. spp.). Sepals united or free. Corolla gamopetalous, very rare with a corona. Stamens isomerous in Mal. spp. in 2 extra-Mal. genera less), alternating, inserted on the corolla tube (with one exception in Buddleja), , included or exserted; anthers basifixed or sometimes slightly (in the Spigelieae), , slightly to deeply bifid at base, lengthwise dehiscent. Ovary superior (in Polypremum, Cynoctonum, and Mitrasacme p.p. semi-inferior), (1-)2(-4)-celled, placentas axile (parietal if 1-celled), often peltate; ovules l-~ per cell, amphitropous or anatropous; style usually one. Fruit always superior, capsular, baccate, or drupaceous. Seeds 1-~, with copious endosperm; embryo minute straight, cotyledons small. Distribution. About 28 genera with some 600 spp., almost confined to the tropics of both eastern and Western hemispheres, a few genera extending to the warm-temperate regions, mainly towards the south. In Malaysia 11 genera with 80 spp.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 9
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.985
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Families and higher taxa have been entered under their name. Names of families which have been revised in volumes 4, 5, and 6 have been entered and are printed in bold type, so that as far as this is concerned this index is complete for all preceding volumes as well.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 10
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.469
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Trees or shrubs, very rarely herbs or fleshy saprophytes. Leaves spiral, sometimes opposite or pseudowhorled, simple, entire, crenate or serrate, mostly evergreen and ± coriaceous (Malesia), exstipulate (stipule-like perulae of axillary buds occur in Diplycosia and Vaccinium p.p.). Flowers bisexual (rarely functionally unisexual; or the plant dioecious in extra-Mal.), characteristically regular, (4-)5 (rarely 6-7)-merous. Inflorescences terminal or axillary, entirely covered by perulae in bud, mostly in racemes, these sometimes arranged to panicles or condensed to umbels, or reduced to few-flowered fascicles, or even to a solitary flower. Sepals (reduced in Monotropastrum and Wirtgenia) very rarely free, generally connate below to a calyx tube, the latter free or ± adnate to the ovary, persistent, whether or not accrescent in fruit, lobes imbricate or open in bud. Corolla campanulate to funnel-shaped, urceolate or cylindric, sometimes slightly zygomorphous, caducous, lobed to various degree, lobes imbricate (sometimes ± contorted), rarely valvate in bud. Stamens usually 10 (rarely 5, 8, or up to 20), obdiplostemonous, rarely haplostemonous, inserted at the outer margin of the disk between its lobes, or slightly attached to the base of the corolla; filaments free (Malesia); anthers dorsifixed to almost basifixed, the 2 cells (thecae) not rarely extending into free or connate tubules, these muticous or sometimes (bi)aristate distally by the prolonged back-wall, opening by terminal or introrse, very rarely extrorse pores or slits, not rarely with projecting dorsal appendages or spurs; pollen in tetrads, simple in Monotropoideae. Gynoecium syncarpous, 5- or pseudo-10-, rarely 2-4- or 6-7-celled. Disk hypogynous or epigynous, often fleshy and nectariferous, entire or mostly 5-10-lobed. Ovary 1, superior, half-inferior or inferior, generally with as many cells as carpels; placentation central, with 1 or 2 lamellas per cell, each bearing mostly numerous, rarely 1, anatropous or obliquely amphitropous, 1-tegumented ovulus. Style 1; stigma obtuse, capitate or peltate, whether or not 5-7-lobed. Fruit a 5(-7)-valved, septicidal or (sometimes lately or irregularly) loculicidal capsule, which may be ± included by the accrescent, ± fleshy calyx, or a rather dry to fleshy berry (Malesia). Seeds usually numerous, small, whether or not winged or tailed at one or both ends; testa thin, often reticulate; embryo cylindric, small, with copious endosperm. Distribution. About 125 genera with approximately 3500 spp., predominantly woody, all over the world.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 11
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.49
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: This smallish family, containing five genera¹, is almost confined to the northern hemisphere in both the Old and New World, overstepping the equator only in Ecuador and Peru in S. America and in Malaysia, where it is found southward to Java and New Guinea. Among the genera Huertea is confined to Peru and the West Indies (Cuba, Haiti). Tapiscia and Euscaphis are East Asian. Staphylea is widely distributed in the subtropical and temperate zone on the northern hemisphere. Turpinia is subtropical and tropical, it is the only genus represented in Malaysia. It is remarkable that the distributional areas of the latter two genera seem to exclude one another save for a slight overlapping in SE. Asia.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 12
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.6
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: The completion of the sixth volume of this Flora gives me the privilege to dedicate this to the memory of ELMER DREW MERRILL, a man who has achieved more for the knowledge of the Malesian flora than any other individual botanist. It is neither my intention to give nor is it the proper place for a full biography of this most distinguished American scientist, as it would for the greater part be duplication of his own ‘Autobiographical’ (1953), the scholarly essay by ROBBINS (1958), and the vivid life sketch by SCHULTES (1957), which together give the story of his life, his ambitions, his personality, his immense drive, his multiple interests, his capacity for establishing botanical periodicals as well as successfully filling the posts of Dean of a Faculty of Agriculture, director of the Bureau of Science at Manila, director of the New York Botanical Gardens, and administrator of Botanical Collections of Harvard University.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 13
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.157
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Within the Helobieae there has been a great deal of controversial opinion about the evaluation of the genera belonging to the Potamogetonaceae, among which Najas finds by almost unanimous opinion its closest relatives. Generally Najas has been accepted to represent a separate monotypic family on account of the basal ovule and the structure of the anther (with a thin, tight, 2-lipped envelope and apically escaping pollen). The closest allied genus among Potamogetonaceae seems to be Zannichellia, which is by HUTCHINSON (1934) accepted as a separate family, Zannichelliaceae, put together with Najadaceae in his order Najadales. Within the Helobieae some authors accept the structure of Najadaceae as primitive, notably CAMPBELL (1897) and RENDLE (1930), but others find it a derived, advanced state within the order, cf. HUTCHINSON (1934) and LAWRENCE (1951).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 14
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.173
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Annual or perennial herbs, erect, ascending or prostrate, less than 1½ m high. Leaves spirally arranged or alternate (often various in one plant), or opposite, often in a basal rosette, exstipular, simple, sometimes lobed, penninerved. Inflorescences racemose, terminal (sometimes axillary) racemes or umbels, or flowers in whorls, or solitary axillary. Bracts small or leafy. No bracteoles. Flowers bisexual, actinomorphic (rarely zygomorphic), isomerous, in Mal. always 5-merous, often dimorphous in sexual organs. Calyx dentate or cleft, persistent, sometimes leafy, rarely coloured ( Glaux). Corolla connate, shallowly to deeply cleft (free in Pelletiera), in bud often quincuncial or contorted, variously coloured (absent in Glaux). Stamens inserted on the corolla, epipetalous, rarely alternating With staminodes or their vestiges; anthers dorsifixed or versatile, sometimes basifixed; cells opening with apical pores or latrorse, filaments free or connate. Disk absent. Ovary superior (in Samolus semi-inferior), 1-celled with ~ ovules on a free central placenta; style simple. Capsule mostly 5-valved (valves epi- or alternisepalous) or 10-valved, sometimes irregularly bursting, or circumsciss. Seeds mostly ~, often angular, small; embryo straight, endosperm present; integuments 2. Distribution. Genera 21 with approximately 900 spp., all over the world, but mainly developed in the temperate and cold regions of the northern hemisphere; in the tropics mostly on the mountains. The largest genera, Primula (incl. Androsace) with c. 500 spp. and Lysimachia with c. 150 spp. are almost confined to the northern hemisphere and centre in the Sino-Himalayan region. In Malaysia and Melanesia Primula extends across the equator and finds its southernmost stations in the Old World. Lysimachia and Anagallis have a worldwide area. It is remarkable that the almost cosmopolitan species Samolus valerandi L., which occurs in the surrounding continents of Asia and Australia and is widely distributed in the Pacific (New Caledonia, Loyalty Is., Norfolk I., Chatham, Auckland Is., Kermadec, New Zealand, and Easter I.), has never been found in Malaysia.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 15
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.1 p.136
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: Through the kind assistance of Prof. Dr D. K. Zerov large photographs were obtained of type specimens of two dozen Verbenaceae which have been described by Turczaninow and are preserved in his Herbarium of the Botanical Institute of the Academy of Science of the Ukrainian S.S.R. at Kiew. These have been studied by Dr Moldenke and have been deposited in his files. He discarded one of them as it did not seem verbenaceous, viz Vitex lanceolata Turcz. (Bull. Soc. Nat. Mosc. 36, 1863, ii, p. 224). The provenance of the specimen on the label reads “Goring coll. Japon: Java” — No. 90.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 16
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.1 p.151
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: Descriptions are given of the tribe Lepidagathideae, that had already been proposed in an earlier paper, and of an entirely new tribe related to the latter, the Borneacantheae. The last-named tribe comprises so far but a single genus, Borneacanthus, based on B. grandifolius; it further includes B. angustifolius, B. paniculatus, B. stenothyrsus, B. parvus and B. mesargyreus (Hall. f.) Brem. (Strobilanthes mesargyreus Hall. f. = Filetia mesargyrea Brem.), and is confined to Borneo. Another new genus, Cosmianthemum, a near ally of Pseuderanthemum, seems to have an even narrower geographical distribution, for it has been found so far only in the western part of Borneo. It is based on C. magnifolium, and comprises in addition C. latifolium, C. angustifolium, C. obtusifolium, C. longibracteatum, C. brookeae, C. punctulatum and C. subglabrum. To the species of these two genera keys are provided. Further are described Hemigraphis sarawacensis, Lepidagathis marginata, Filetia brookeae, F. lanceolata, Hallieracantha peranthera and Peristrophe monosemaeophora. The area of Hallieracantha is extended to Siam by the inclusion of H. graphocaula (Imlay) Brem. ( Justicia graphocaula Imlay). On account of the presence of two different kinds of pollen in this genus, it is suggested that it may not be an altogether natural unit. The leaves of the two new species of Filetia proved to contain inulin, but this substance, whose occurrence in the Acanthaceae was so far unknown, is not present in all the representatives of this genus.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 17
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.11 (1960) nr.1 p.44
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The material of Saldidae covered in this paper comprises: Pentacora signoreti, from St. Martin; Pentacora sphacelata, from Aruba, Curaçao, Klein Curaçao, Bonaire, and St. Martin; Saldula “palustris”, from St. Martin; Saldula dentulata, from Curaçao, and Bonaire; Micracanthia humilis, from Curaçao, St. Eustatius, and St. Martin; Micracanthia drakei, n. sp., from Aruba, Curaçao, and Bonaire; Micracanthia husseyi, from St. Martin.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 18
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.72
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: A few years ago, an interesting collection of fresh-water fishes from Trinidad was presented to the Leiden Museum by Mr. J. S. KENNY, fish culturist of the Trinidad Department of Agriculture. For this gift we are also greatly indebted to Dr. P. WAGENAAR HUMMELINCK of the Zoological Laboratory at Utrecht, who kindly acted as intermediary. Most specimens were collected by Mr. J. L. PRICE, a few by Mr. W. A. KING-WEBSTER or by Mr. KENNY himself; a few more were added by Dr. WAGENAAR HUMMELINCK. All examples had already been identified and, evidently, represent part of the material assembled during a survey of the fresh-water fishes of the island, reported upon by PRICE (1955) in a valuable though rather scarce publication. During the usual examination preceding addition to our collections, a procedure which was expected to be merely a matter of routine, questions arose concerning the identifications of various samples. Some of these will be discussed in the annotated list of species in the present paper.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 19
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.52
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The following Tardigrada were collected from a few Antillean localities which were studied by Dr. P. WAGENAAR HUMMELINCK in 1930 and 1936. One discovery on floating Sargassum north of the Azores was added. It may be expected that much richer material will result from more thorough microscopic examination of the many samples still awaiting further study. Styraconyx sargassi ..... on floating Sargassum, north of the AZORES. Echiniscoides sigismundi . . in salt-water ponds, BONAIRE. Macrobiotus rubens . . . . in a shallow cave, Isla de Conejo, Los TESTIGOS, Ven. Macrobiotus spec. on a hill top, Morro Grande, Los TESTIGOS, Ven. Macrobiotus spec. .....on a hill top, CURAÇAO. Milnesium tardigradum . . . at a brackish-water spring, CURAÇAO.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 20
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen (0075-8639) vol.25 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: A sequence of more than 4000 m of marine sediments, mainly unfossiliferous and apparently without any unconformities, range in age from probable Cambrian to pre-Hercynian Carboniferous. The lower formations are of neritic facies and there is no indication of a Pyrenean basin before the Devonian, the deposits of which are much thicker in the centre of the present axial zone than on the margins. A relatively thin band of black shales of Silurian age acted as a tectonic lubricant and thus its presence resulted in a marked disharmony between the infra- and supra-structures. The infra-structure is very complicated and consists of multiple composite anticlinoria and synclinoria in which the tectonic shortening is mainly accounted for by the smallest fold unit — the tightly isoclinal micro-folding. Fold axes and b-lineations of this cleavage microfolding plunge consistently in the same direction over sharply delimited areas of up to hundreds of square km. In the supra-structure the microfolding plays a much smaller role than in the infra-structure; the folding is less composite and high-amplitude folds of some 1000 times larger dimensions provide a real shortening of about 40—50 %. A thinning of roughly 20 % of the Devonian sediments by compression has been calculated from fracture phenomena in thin slate intercalations in limestone beds. This thinning thus gives an apparent shortening which is greater than is actually the case. The northern boundary of the main dome of Lower Palaeozoic is formed by a steep flexured zone with a throw of at least 2 km. Adjacent to this flexure on the northern side is a zone of steep isoclinally folded Upper Palaeozoic rocks cut by an E—W branch of the North-Pyrenean fault system, resulting in a tilting of both blocks towards the north. The main dome is flanked to the south by a deep Upper Palaeozoic syncline of which the southern flank in the Monseny area passes into recumbent folds directed towards the south. After the main folding arching caused a fanning out of the originally vertical structure elements. Genetically related to this fanning is a late fracture cleavage (knick-zones) which displaces the syn-tectonic cleavage in such a way as to indicate a dilatation in a N—S direction. A subsequent, yet pre-Triassic vertical jointing, visible on aerial photographs, shows a complicated picture with many strike maxima of poor regional consistency. These major lineaments greatly influence the drainage. Important remnants of pre-glacial denudation surfaces have been preserved and lie at 2400—2600 m and 1850—2350 m altitude. The lower altitudes of these ranges are found towards the west of the area. The snow line of the last glaciation — derived from the lowest level of nivation cirque excavation — lay at 1500—1600 m in the north rising to 2100—2200 m in the south. A purely petrographical description is given of granodiorite batholiths, dykes, sills and basic rock intrusions. The talc of Fonta probably originated from dolomite by metasomatic addition of large quantities of hydrothermal quartz which penetrated from the granodiorite intrusion along a fault plane. The galena and sphalerite occurrences of Carbauère are also connected with a fault.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 21
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.11 (1960) nr.1 p.35
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The present paper is based upon a small collection of water striders of the family Hebridae, collected by the junior author while conducting a field survey of the Hemiptera of Curaçao and the other Netherlands Antillean islands in the Caribbean Sea. It is striking that the hebrids mentioned here were found only on the three islands of the Leeward Group, off the coast of Venezuela, i.e. Aruba, Curaçao and Bonaire. On the very small islands of St. Martin, St. Eustatius and Saba, situated about 900 km farther to the northeast, not a single hebrid has been met with, in spite of the fact that suitable habitats were examined very carefully for their occurrence. The collection comprises four species of hebrids, divided between two genera: Merragata hebroides, from Aruba, Curaçao, and Bonaire; Hebrus concinnus, from Curaçao; Hebrus consolidus, from Curaçao; Hebrus elimatus, nov., from Aruba, Curaçao, and Bonaire.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 22
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.18
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: A collection of 79 specimens of Notostraca from the islands of Bonaire, Curaçao, and Aruba was kindly handed over to me for examination by Dr. P. WAGENAAR HUMMELINCK, Utrecht, to whom my thanks are due for giving me this opportunity of seeing some interesting material. All the specimens concerned belong to Triops longicaudatus (LeConte) — usually known as Apus longicaudatus LeConte — which is the only species of its genus yet found in America.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 23
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.154
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: Mr. H. R. VAN HEEKEREN and Mr. C. J. DU RY, of the Rijksmuseum voor Volkenkunde at Leiden, entrusted me with the identification of some animal remains collected from Indian sites on Aruba by Professor J. P. B. DE JOSSELIN DE JONG in 1923. These remains relate for the most part to marine turtles (Chelonia mydas L. and Caretta caretta (L.)), indistinguishable from the recent forms today living in the Caribbean Sea, but they do include also a small number of bones of mammals. These comprise a few items which are of sufficient interest to make it worth while placing the specimens on record. Five species of mammals are represented, three of which do not belong to the extant fauna of Aruba. The annotated list is given below. Details on the localities of Santa Cruz and Savaneta are to be found in Mr. VAN HEEKEREN’S recent account on the non-ceramic artifacts (VAN HEEKEREN, 1960).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 24
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Bijdragen tot de Dierkunde (0067-8546) vol.30 (1960) nr.1 p.139
    Publication Date: 2014-11-07
    Description: Die Untersuchung des Ems-Estuarium mit dem Dollart und dem anschließenden Wattgebiet wurde u.a. vorgenommen, um durch das Sammeln von ökologischer Kenntnisse, die paläo-ökologischen Verhältnisse derartiger Regionen aus früheren Epochen der Erdgeschichte besser kennen zu lernen. Deshalb haben diese Schlußfolgerungen über die ökologischen Verhältnisse einen etwas anderen Akzent, als wenn sie von einem Biologen stammten. Die Ökologie der Diatomaceae, Mollusca, Ostracoda, Amphipoda, Copepoda, Foraminifera und noch einiger anderer wirbelloser Tiere wurde einer näheren Untersuchung unterzogen. Absichtlich war die Aufmerksamkeit auf die Mikrofauna und -flora gerichtet, weil wir besonders unsere mikropaläontologische Kenntnis vertiefen wollten.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 25
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.167 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Misschien wel het meest gecompliceerde probleem van de vele waarvoor een nieuw benoemde hoogleraar zich geplaatst voelt, is het onderwerp van zijn oratie. Binnen de wetenschap, die hij voortaan in de kringen van zijn universiteit mag uitdragen, zijn uiteraard tal van vraagstukken het onderwerp van actuele discussies, en een aantal van deze problemen zal zijn warme belangstelling hebben. Dikwijls zal hij partij gekozen hebben in een aantal strijdvragen en het ligt voor de hand dat de verleiding groot is om de gelegenheid van zijn inaugurele rede aan te grijpen en zijn standpunt met klem van argumenten uiteen te zetten.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 26
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.169 (1960) nr.1 p.54
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Physarum mennegae nov. spec. maxime ut Ph. penetrale Martin, sed sporangiis subglobosis, non distincte elongatis, stipite luteolo, non rubro, concretionibus calcareis albis, non luteis, capillitio minus denso et non persistente, sporis majoribus ab eo recedens; typus: 945 in collectione auctoris, lectus a Dr. A. M. W. Mennega in Guiana Batavorum Centrali. Sporangia gregaria, stipitata, e hypothallo orbiculari parvo orientia, altitudine 1 mm non excedentia. Hypothallus decolor, translucens. Stipes sporangio fere aequilongus vel eo paulo longior, fragilis, pallide luteolus, translucens, lucem orientem versus visus luteus, interdum paulo in sporangii cavitatem productus. Sporangium subglobosum, circ. 0.5 mm diam., brunneum; peridium sine concretionibus calcareis, tenue, translucens, cum lucem orientem versus visum est decolor, irregulariter dehiscens; capillitium laxius, e filamentis gracilibus, hyalinis, in reticulum connectis compositum; filamenta nodis calcareis albis, nunc globosis, nunc ramificatis instructa. Sporae subglobosae, 7-8 µ diam., per saturam saturate brunneae, lucem orientem versus visae pallide violaceo-brunneae, minutissime verruculosae, verruculis per greges conjunctis. Plasmodium ignotum.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 27
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.164 (1960) nr.1 p.145
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: An account is given of a scientific expedition to the Emma Range in Dutch Guiana. The expedition left on 10 July 1959 from Paramaribo, and after five days reached the base camp on the Toekoemoetoe creek, a tributary of the upper Saramacca River. From here the expedition proceeded by foot to the Emma Range. The main camp was situated at the foot of the range, at a height of 325 m. Two subsidary camps were set up at the north and south of the range respectively. On the 28th October the expedition returned to Paramaribo.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 28
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.16 (1960) nr.1 p.172
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Toen ik enige tijd geleden de verspreiding van Juncus inflexus in Nederland zo nauwkeurig mogelijk voor de Flora Neerlandica wilde vastleggen, stuitte ik op enige onverwachte moeilijkheden. Ongetwijfeld komt deze soort door het gehele Fluviatiele district vrij algemeen en in sommige delen daarvan algemeen voor. Ook in het Duin-, Löss- en Krijtdistrict is ze wel vrij algemeen, en dit is waarschijnlijk ook het geval in het Vlaamse district. Maar in de overige districten is ze slechts van weinige plaatsen bekend, en het is de vraag, of de mij ten dienste staande gegevens wel alle betrouwbaar zijn. Sloff en Van Soest geven in het Ned. Kruidk. Arch. 49, 1939, p.301 het volgende overzicht: Vrij algemeen in Krijt- en Löss-district, minder in het aansluitende Maas-gedeelte van het Fluviatiele district. Niet langs de Vecht. Het verspreidingsgebied straalt langs de kust van de voormalige Zuiderzee en ook hier en tiaar in het Hafdistrict uit, terwijl de plant ook in het Nederlandse en Belgische tieel van het Vlaamse district lang niet zeldzaam is.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 29
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.16 (1960) nr.1 p.175
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: D.T.E. van der Ploeg, De floristiek van Oostelijk Friesland. Wetensch. Meded. no 36, febr. 1960, uitg. Kon. Ned. Natuurhist. Ver., 40 pag., geïll., f. 2,75 (voor leden van de K.N.N.V. en It Fryske Gea f. 2,25). Weer is één van da keurig verzorgde Wetenschappelijke Mededelingen van de K.N.N.V. verschenen. Zij bevat een bespreking van de floristiek van de oostelijke delft van Friesland, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de zandgronden, de „Wâlden”, hoewel ook de overige delen van het gebied worden behandeld.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 30
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.163
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Myrrhis odorata (L.) Scop. bij Leewarden. Als aanvulling op de korte mededeling van Johs. Kemp over het voorkomen van Myrrhis odorata langs de spoorlijn tij Koopmans’ Meelfabrieken te Leeuwarden (Corr.bl 14) nog de volgende opmerking. Deze vindplaats is niet nieuw. Reeds in 1923 maakte ir. Schweers de heer en mevrouw Koopmans-Forstmann opmerkzaam op het voorkomen van deze plant op precies dezelfde Plaats. Enkele jaren later verzamelde J.P. Wiersma de plant er eveneens (herb. Fries Natuurhist, Museum). Nog in 1957 kon ik mij overtuigen dat Myrrhis odorata vrij veel en in forse exemplaren op de bekende vindplaats voorkwam.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 31
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.184
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Verslag van de excursie van de Commissie voor het Floristisch Onderzoek van Nederland uit de Kon. Ned. Botanische Vereniging. De excursie werd gehouden van 11 tot 16 juli, met verblijfplaats Oostburg.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 32
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.178
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Eet artikel van Th.J. Reichgelt over de verspreiding van Juncus inflexus L. in Nederland (Corr.bl. no.16) was voor ons aanleiding het Friese verspreidingsgebied van deze plant nog eens nader te bekijken. De oudste vermelding van de soort voor Friesland vinden wij in de Flora Frisica van J.J. Bruinsma (1840): in de Menalduraer-mieden, H(inxt).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 33
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.725
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: In 1834 Royle (Ill. Him. Bot. p. 136) indicated very briefly, but sufficiently, as was not infrequently done in those early days, the characters of a new genus, already recognized but not validly published by Wallich, named Cardiopteris. Under this name it was taken up and fully described and pictured by Blume (Rumphia part 29, Dec. 1842-April 1843, p. 206) who based a new family on it, Cardiopteridaceae. Hasskarl described the same plant independently as the type of a new genus for his Cat. Hort. Bog. (1844) 235, naming it Peripterygium. In a precursor to that Catalogue he published this name in advance (in Tijd. Natuurl. Geschied. & Phys. 10, 2nd instalment, March 1843, 142). The date March 1843 is cited by Hasskarl himself, cf. Flora 27 (1844) 583.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 34
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.713
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Mr J. Sinclair reported that during 1959 several smaller collections were made in Pahang, Johore, Kelantan, and Perak.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 35
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.16 (1960) nr.1 p.169
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: De door Linnaeus (1753) beschreven Juncus bufonius L. is een soort die de gemoederen van vele botanici in opstand heeft gebracht. Het is gebleken, dat er een aantal verwante taxa zijn waarvan de systematische betekenis nooit geheel duidelijk is geworden. Vele botanici hebben zich dan ook beijverd nieuwe soorten te beschrijven, anderen durfden dit niet aan en beschreven de van de typische J. bufonius afwijkende planten als ondersoorten of variëteiten van J. bufonius. Tot deze afwijkende typen behoren J. foliosus Desf., J. sphaerocarpus Nees, J. sorrentinii Parlat. (een Sardico-Siciliaans endeem), J. mutabilis Savi, J. ranarius Song. & Perr. en J. ambiguus Guss., elk met een aantal synoniemen. J. foliosus (vlakke, tot 2 mm brede bladeren) en J. sphaerocarpus (bloemen klein, met 2-3 mm lange bloemdekbladen en kogelronde vruchtbeginsels) staan geheel apart en zijn beide zonder enige twijfel goede soorten, of eventueel “kleine soorten” binnen de collectiefsoort J. bufonius L. Ook J. sorrentinii is een duidelijk van de andere vormen te onderscheiden type (zeer lang onderst schutblad, meestal veel, zelfs tot 20 bloemen bijeen in een waaiervormige bloeiwijze, bloemdekbladen tweemaal zo lang als het vruchtbeginsel).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 36
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.746
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: It was a nice and cool evening in October 1958, when we were sitting in all safety and comfort in the Resthouse at Ranau. The sky had cleared up and Mt Kinabalu dominated the scenery in all its rugged majesty. Mr D.I. Nicholson, the Ecologist of Sandakan, and I were to start next day to climb the mountain. The preparations had been made, and, lingering around, my eye fell on a booklet on the table. It was ”A Tragedy of Borneo 1941-1945”, and its subtitle was ”Kinabalu National Memorial Park Project”. While reading, I became deeply impressed. The Tragedy of Borneo began seriously in September 1944. Then the 2400 prisoners, 1800 Australians and 600 Englishmen, who had been kept in a P.O.W. camp at Sandakan, were driven by the Japs westward, into the interior, along a murderous track 150 miles long through the heaviest country, on a daily ration of 2½ ounces of rice, while the stores in Sandakan were packed with International Red Cross parcels, and while the American planes came over high in the sky, using the Kinabalu as a land mark, unaware of the terrible things that were happening on the ground. When in August 1945 the death march ended at the foot of the Kinabalu, the Imperial Army of Japan had massacred all these men, except for six Australians who somehow had managed to escape. While we made the ascent, I saw Mr Nicholson busy collecting data for the setting out of a National Park. This will comprise the summit of the mountain, and a good deal of its slopes. In the booklet, which I was very glad to see now again on my desk, this is explained extensively. For its objective is to seek approval and support for the following aims: ” 1) To commemorate in a more constructive way than War Graves Cemeteries are, by their nature, intended to do, a wartime disaster and recovery of deep national significance to Australia, Great Britain, and British Borneo. 2) To symbolize for posterity the close bonds of friendship, mutual respect, and common endeavour, which have always existed between the British and the indigenous people of Borneo, and which during World War II found frequent and courageous expression throughout the dreadful ordeal through which the country passed. 3) To focus historical interest on Kundasan (4000 ft) near Ranau on the slopes of Mt Kinabalu (13455 ft), the highest mountain in SE. Asia and the most imposing feature in all Borneo. Subject to other conditions being favourable, to work also towards the development of the area for the future benefit of native as well as British interests in Borneo.”
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 37
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.702
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: The frontispiece selected for this number is a photograph made during a visit by Leyden botanists to the nestor of Malaysian botany, Dr C.A. Backer, at Heemstede, who celebrated his 85th birthday, September 18, 1959. Though now almost confined to his room and his eyesight unfortunately no longer sufficient to dissect plants under the microscope, he is still busy as a bee pursuing literary subjects of study, connected with the use of Latin in botany, of which he has an almost unrivalled knowledge. It is a blessing to him that his mind is as sharp and clever and his memory as good as before. During visits of his juniors he cannot leave out teaching, in which Latin is the main theme, especially the proper pronunciation of plant names; we always wonder what the Romans would have thought in hearing our ignorance of their language. When the photograph was taken by Dr Ding Hou he was just cracking one of his jokes, of the usual sharp kind. We are happy to have him still with us, humbly remembering the very large amount of exemplary and critical work he performed on the Javanese flora from which we daily profit. The main activities of the Flora Malesiana since the last Bulletin were concerned with the printing and preparation of two instalments, viz the first of the fern series by Dr Holttum, which was published in December 1959, and the first of volume 6 of the Phanerogams, which was nearly ready for the press at that date.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 38
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.61
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Herbs or shrubs, often climbing, rarely trees. Indument, if present, consisting of simple (unicellular or multicellular) hairs (sometimes capitate-glandular), stellate hairs, or appendages ( Cleome). Leaves spirally arranged, petioled, simple, palmately dissected, or compound, entire, penninerved, in Stixis pelluciddotted. Stipules thorny, or minute, or wanting. Inflorescences racemose, terminal or lateral, rarely the flowers axillary, or sometimes serial. Bracts, if present, small and caducous, rarely with stipular bracteoles. Flowers bisexual but sometimes the gynoecium reduced (in extra-Mal. spp. staminodes may occur), actinomorphic with a tendency towards zygomorphism, especially in the receptacle and in the position of the petals, mostly in bud until anthesis, but in Crateva opening at a very early stage. Sepals 4, either equal or in 2 whorls of 2 and then the outer pair enveloping the bud and slightly different from the inner pair, or (in Stixis) in 2 equal whorls of 3, free, rarely the outer pair connate in bud. Petals 4 or (in Stixis) absent, free, often unguiculate, equal, or sometimes 2 of the Petals slightly asymmetrical and adjoining at the base. Receptacle more or less conical, often with peculiar protrusions, such as (in Malaysia) a small anterior disk in Capparis, or a long anterior tubular gland in Cadaba, or a ring in Crateva. Stamens (4-)6 to ~, in Malaysian genera all fertile, either free or their base connate with the gynophore in a very short to very long androgynophore; anthers dorsifixed, often near the base, introrse, 2-locular, dehiscent lengthwise, connective inconspicuous. Ovary generally on a long gynophore, to sessile, ovoid to cylindrical, with a small, simple, sessile stigma, 2-6-carpellate, in Malaysia 1-3-locular. Ovules mostly ~, on parietal, rarely axillary placentas, campyotropous, with 2 integuments, a third, thin, innermost seed-coat of tracheal tissue being present at least in certain examined cases. Fruit a capsule, or a berry with tough exocarp. Seeds ~, rarely 1 (Stixis), mostly coiled-reniform, poor in endosperm; embryo curved, horseshoe-shaped or coiled, the cotyledons mostly involute or plicate, or coiled, or one partly enveloping the other; testa in seeds of dry fruits mostly sculptured and sometimes with an elaiosome, otherwise smooth. Distribution. About 45 genera and approximately 700 spp. in tropical and subtropical regions. The largest genera are Capparis (over 250 spp.), Cleome (over 150 spp.), Maerua (over 50 spp.), and Boscia (over 35 spp.). Capparis and Cleome are both best-represented in the neotropics; another large centre is Africa. Monotypic genera are extremely numerous in this family: of the 45 genera acknowledged by PAX & HOFFMANN 20 (44%) are monotypic. Even if some might be reduced in future studies the figure will remain remarkably high. SE. Asia and Australia are the poorest in monotypic genera, either area having 3; it is not certain that all these six monotypic genera can be upheld. These six monotypic genera are also endemic and only SE. Asia has one more endemic genus. On account of these facts, I presume that the family occupied these parts of the world later than Africa and the `neotropics.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 39
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Shrubs, trees, or lianas, rarely undershrubs or herbs, with a very strongly developed and layered, fibrous, tough bast (“Seidenbast”, silky fibres). Leaves opposite or decussate, spiral or alternate, very rarely some ternate, simple, entire, exstipulate, articulated at the base, glandular-punctate in Gonystyloideae. Inflorescences terminal, axillary or extra-axillary, or on internodes, sometimes on brachyblasts, simple or rarely branched, sessile or peduncled, racemose, umbelliform, spicate, capitate, or fascicled, obviously basically racemose; flowers rarely solitary, sometimes cauliflorous and condensed into glomerules, bracteate (bracts sometimes forming an involucre) or ebracteate. Flowers bisexual (rarely unisexual by abortion and polygamodioecious or dioecious in extra-Mal. spp.), homomorphic, rarely heteromorphic, regular, tubular, campanulate or infundibuliform, tube very short in Gonystyloideae, or with almost free sepals in extra-Mal. spp., mostly caducous, some circumsciss in the lower part, or persistent (sometimes enveloping the ripe fruit in extra-Mal. spp.), sometimes slit lengthwise in fruit, 4-5(-6)-lobed, the lobes imbricate (rarely valvate in some extra-Mal. spp.), equal or rarely the interior 2 slightly smaller, erect or reflexed. Corolla absent or represented by free or united petaloid appendages, isomerous and alternating with the calyx lobes, or double in number and arranged in pairs opposite the calyx lobes, rarely more (Gonystylus), fleshy or membranous, filamentous or oblong, entire or lobed, rarely united into a ring, inserted at the throat of floral tube or slightly lower, sometimes behind the stamens, or absent. Stamens 2 only, or 4-~, in Malaysia (except in some Gonystyloideae) mostly diplostemonous, in two or in one series, if in two series then at two different levels, the upper ones opposite the calyx lobes and the lower ones alternate with them, sessile or filamentous; filaments filiform or slightly flattened, entirely or partly adnate to the floral tube; anthers 2-celled, basi- or dorsifixed, obtuse or apiculate, introrse, hippocrepiform (Gonystyloideae), or extrorse (extra-Mal. spp.), dehiscing length-Wise, usually free, sometimes the lower 1/3—1/2 adnate to the tube (Aquilaria cumingiana) Disk hypogynous, membranous or subcarnose, annular, cupular, obed, free and scale-like, or none. Ovary superior, 1-2-celled, 3-5(-8)-celled in Gonystyloideae and extra-Mal. spp., sessile or shortly stalked; style filiform, caducous, sometimes very short or obscure, terminal or excentric, in Gonystyloideae sometimes accompanied by ‘parastyles’ at the base; stigma capitate, subglobose, oblong, subclavate or pyramidal, entire and smooth, or slightly emarginate, sometimes papillose. Ovules solitary in each cell, with axial or parietal placentation, pendulous from near the top, sometimes partly or entirely and laterally adnate to the placenta, the micropyle towards the top and outward. Fruit a drupe or drupaceous, a berry, or a capsule, either apically or laterally emerging from the floral tube, 1- or 2(-3)-seeded, or 3-5(-8)-seeded in Gonystyloideae and extra-Mal. spp.; pericarp membranous, pulpy, coriaceous, or fibrous. Seeds with a caruncle-like or tail-like appendage, usually with an aril in Gonystyloideae, the seed usually hanging out by one end on a thin, string-like funicle in Aquilarioideae; testa usually crustaceous, black, often with rather irregular ridges, glabrous or short-hairy in some spp. of Aquilarioideae; albuminous or exalbuminous. Embryo straight; cotyledons plano-convex; radicle short, superior. Distribution. About 50 genera with about 500 species, chiefly developed in south and tropical Africa and Australia; it is almost cosmopolitan.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 40
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.143
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Juglandaceae represent a characteristic northern hemisphere family, in the New World going south to Central America (Mexico, Costa Rica, Guatemala, Panama, Cuba, Hispaniola and found S of the equator as fas as c. 30° S, absent from Africa, and overstepping the equator also in the Malaysian region where Engelhardia extends to Java and New Guinea. This distribution shows a remarkable resemblance with that of the Fagaceae-Castaneae which though absent S of the equator in the Americas, occur in Africa in the Mediterranean part only, and though rather well represented as far as New Guinea are also absent in Australia and the Pacific islands. A noteworthy detail of this parallel is that although both are well represented in the Himalayan region and the Indo-Chinese Peninsula no representative of either group is found in Ceylon and the Deccan Peninsula! Northwards the family extended much farther in Tertiary time and fossils are known from Sakhalin, E. Siberia to 61° N (where at present Juglans occurs to 51° N), also Alaska (pollen grains), Greenland, and Spitsbergen. Several genera which are now confined to East Asia or North America occurred in Europe from the Upper Cretaceous until the Pliocene but became gradually extinct there during the Pleistocene Ice Age. See also under Engelhardia.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 41
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.227
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Trees, erect or scandent shrubs; stems sometimes producing rootlets ( Euonymus spp.), rarely buttressed at the base (e.g. Bhesa) or with aerophores (Lophopetalum multinervium), sometimes thorny (Maytenus spp.) ; sometimes with elastic or resinous threads in the leaves, inflorescences, floral parts, fruits, or branchlets, showing on fractures. Leaves simple, alternate, spiral, decussate or opposite, sometimes fascicled on short branchlets, penninerved, sometimes black-dotted beneath, rarely so on both surfaces, often crenate, more rarely entire. Stipules small, simple or laciniate, caducous, or none. Inflorescences axillary and/or terminal, sometimes extra-axillary, or ramiferous, cymose, thyrsoid, paniculate, racemose, fasciculate, sometimes 1-flowered, usually bracteate. Flowers generally small, actinomorphic, bisexual or unisexual, in the latter case the plants usually dioecious or sometimes polygamous. Calyx 4- or 5-lobed, lobes imbricate, rarely valvate, usually persistent. Petals 4 or 5, imbricate, contorted, rarely valvate, caducous, sometimes persistent, rarely slightly connate at the base and sometimes also united with the staminal ring below the connate filament bases (i.e. the so-called ‘disk’ in Microtropis), upper surface usually smooth, sometimes Partly covered with cristate, lamellate, fimbriate, or fleshy papilla-like appendages (e.g. Lophopetalum). Stamens (2-) 3, 4, or 5, rarely 8-10 (extra-Mal. gen. Forsellesia), alternate with the petals (except in Forsellesia), filaments inserted on or within the disk, on its margin or slightly below it, or on a basal ring (Microtropis), caducous or persistent; anthers mostly 2-celled, very rarely 1-celled (extra-Mal. spp.), usually ovoid, ellipsoid, or subglobose, rarely reniform, sometimes divergent, longitudinally, laterally, or very rarely apically (extra-Mal. spp.) dehiscent, introrse or extrorse, basifixed, dorsifixed, or dorso-basifixed. Disk various, often Present and conspicuous, fleshy or membranous, patelliform or cupular, or flat, entire, dentate, angular, or lobed; extrastaminal to intrastaminal, sometimes adnate to the torus or partially free at the margin, usually annular and continuous, rarely discontinuous and lobed, or even forming staminiferous pockets (extra-Mal. genera Cheiloclinium and Apodostigma), rarely obscure ( Microtropis), dually smooth, rarely covered with papilla-like or fleshy subulate processes). Ovary partly or entirely immersed in the disk, sometimes concealed within it or adnate to it, or free from it, usually glabrous, sometimes with a tuft of hairs at the top (Bhesa), rarely puberulous (extra-Mal. spp.), or covered with papillalike or fleshy subulate processes at the base (Euonymus spp.), (l-)2-5-celled or rarely many-celled (Siphonodon), mostly completely, very rarely incompletely felled; usually ending in a style, or very rarely hollow at the top (Siphonodon; style distinct, short, or obscure, or lacking (Brassiantha, Siphonodon and extra- Mal. genus), simple, rarely almost divided to the base (Bhesa), terminal, rarely lateral in fruit (Pleurostylia); stigma(s) simple, or lobed. Ovules mostly 2 in each cell, sometimes 1, or 3-18, anatropous, inserted at the inner angle, erect and inserted at the base or slightly higher, or pendulous, collateral, superposed or in 2 series. Fruit capsular, loculicidal or with 3 divergent separate or laterally connate ‘follicles’, or drupaceous, dehiscent, and sometimes leaving a columella, or indehiscent, smooth, sometimes echinate. Seeds erect or pendulous, sometimes winged; aril present or none, when present usually partly or entirely enveloping the seed or cushion-like situated at the base of it; usually orange or orange-red, rarely white; albumen present or 0; embryo erect; cotyledons flat, foliaceous. Distribution. The family Celastraceae (including Hippocrateaceae) comprises c. 90 genera and over 1000 spp., distributed in both hemispheres except the arctic regions, predominantly occurring in the tropics and subtropics.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 42
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.445
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Annual or perennial herbs (in Malesia) or shrubs with simple and capitateglandular hairs. Leaves opposite or alternate, petioled, usually stipulate: blade dentate and/or lobed, dissected or even compound (very rarely entire but not so in Malesia). Flowers bisexual, regular or irregular, protandrous, solitary and terminal or arranged in terminal cymes which appear to be axillary due to sympodial growth. Sepals 5 (rarely 4 and not so in Malesia), persistent. Petals equal in number to sepals (rarely absent), free. Stamens as many as petals or twice as many (rarely three times as many but not in Malesia), free or connate, some frequently staminodal, hypogynous. Ovary usually 5-locular with 1-2 ± superposed pendulous ovules in each cell. Fruit a schizocarp (sometimes a capsule but not so in Malesia) splitting into 5 one-seeded mericarps each bearing part (an awn) of the elongated style (rostrum). Seeds with or without endosperm. Distribution. Genera 11 and c. 600 spp., centred in southern Africa but very widespread in temperate parts of the world, in the tropics mainly at higher altitudes, in Malesia exclusively so.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 43
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.652
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: The enumeration of about 760 species and 140 varieties and forms of marine algae growing along the eastern coasts of the tropical and subtropical parts of America, and belonging to the Phacophyceae, Chlorophyceae, Xanthophyceae, Cryptophyceae, Chrysophyceae, and Rhodophyceae, is preceded by an historical review of collecting and knowledge of those algae. One new family, Wurdemanniaceae, eight new species of the genera Caulerpa, Dictyota, Dictyopteris, Padina (by Thivy), Cryptonemia and Ceramium, and four new varieties belonging to the genera Dictyota, Galaxaura, Rhodymenia, and Herposiphonia, have been described. Several formae are only marked as such, but not given a name. A number of new combinations are found all through the systematical part of the book. Though this book contains a great quantity of information about the marine algae from the coasts of Bermuda and North Carolina up to that of southern Brazil, the author does not claim monographic completeness. Doubtful records remain for further investigation. A short chapter on geographical distribution is included, as well as an extensive one on the habitats of the algae, illustrated by 14 photographs from Bermuda and Jamaica. The last mentioned chapter contains an elaborate description of the algal vegetation in all its variations in the territory dealt with. Moreover, it gives many practical indications for effective ecological studies. At the end an explanation of the “Sargasso Sea” is found.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 44
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.385
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: (1) The accompanying map illustrates the hierarchy of the floristic subdivision of the Malaysian-Pacific area and its demarcation against the New World flora. The way of linking it with the mainland of Eastern Asia has not been worked out. Further it has not been attempted to subdivide the Australian flora including Tasmania. The following names are proposed: (2) As has appeared from the surveys the number of endemic genera pro subdivision cannot be placed in any proportion to the surface of that subdivision; this appears for example from the following figures: (3) If two islands are comparable ecologically (latitude, altitude, climate, soils) and are at comparable distance from a continental flora or other big plant source, the island with the smallest surface has the largest percentage of world-wide genera (type 1). This appears from a comparison of Samoa (43%) with Tonga (50%), and Tonga with Cook I. (61.6%). (4) The highest percentage of worldwides is found in the coral islets and atolls. (5) For ecologically more or less comparable islands the rule seems to be that the distance to a continental flora or other rich plant source and the total number of genera are inversely proportional. For example Lord Howe I. (surface 13 sq.km) at a distance of 500 km from Australia has 126 genera and Norfolk I. (surface 40 sq.km) at a distance of 1600 km from Australia has only 103 genera, even though it is thrice as large as Lord Howe I. (6) Generic endemism and specific endemism often do not go parallel. The Galápagos, Marquesas, New Hebrides, and Rapa I. have a high specific endemism, but possess very few endemic genera. (7) a. In the Pacific the Malaysian influence reaches in general wide and far. b. The Australian influence in the Pacific is proportionally small and affects mostly the southern Pacific. c. The influence of the American flora is surprisingly small, even in islands which are situated relatively very close to the. New World if compared with their distance to the Old World, for example the Marquesas, Easter I., etc. d. If the South American element is found far in the Pacific it is almost restricted to the subantarctic part of it. (8) The method of the demarcation knots is only useful if islands or island groups are contrasted which have a comparably rich flora, containing a number of genera of about the same order, for example Formosa and the Philippines, Malaysia and Australia, the Solomons and the New Hebrides (the latter with respectively 431 and 371 genera: demarcation 60 %). If the areas are very dissimilar in number of genera the method of demarcation knots will result in a wrong picture of the situation. In the latter case the approach for the estimate should be made in another way, for example by focussing attention to the number of genera which occur in the poorest of the pair and not in the richest. An illustrative example of this is a comparison between New Caledonia and the Loyalty Islands, where the demarcation knot would be 61 % on account of the very high number of New Caledonian genera which do not occur in the Loyalties. Actually, only 2 genera occur in the Loyalties which have not been recorded from New Caledonia, showing that the Loyalty Islands flora is merely a depauperated New Caledonian one.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 45
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.323
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: Among the extensive collections of algae made by Dr P. Wagenaar Hummelinck (Utrecht) in the Antilles and adjacent regions during the years 1930, 1936, 1937, 1948—1949, 1955, a number of chiefly brackish, but also freshwater, Cyanophyceae were incorporated. This collection was kindly committed for study to the author. She is indebted to Dr F. Drouet, who identified part of it. Most of the localities have been amply described by the collector (1940, 1953), who also included pictures of several localities in the same papers. The map illustrating this paper was drawn by the collector. He also was so kind as to complete the descriptions of the localities in the present paper.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 46
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.1 p.122
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: Mastichodendron Cronquist, Lloydia 9, 1946, 245 — Mastichodendron (Engler) H. J. Lam, Med. Bot. Mus. Herb. Rijksuniv. Utrecht 65, 1939, 521; idem, Rec. Trav. bot, Néerl. 36, 1940, 521 — Mastichodendron Jacquin in Hedwig, Genera, 1906, 116, as a synonym in Bumelia — Sideroxylon L., section Mastichodendron Engler, Nat. Pfl. Fam., ed. 1, IV, 1, 1897, 144. Trees, rarely shrubs. Leaves scattered, tertiary nerves transverse but the nerves subparallel to the secondary nerves. Stipules none. Flowers in few-flowered, axillary clusters. Sepals 5, imbricate. Corolla 5-lobed, lobes imbricate in bud. Staminodes 5, alternipetalous, inserted in the throat of the tube. Stamens 5, oppositi- and epipetalous, anthers dehiscing laterally. Ovary 5-celled, with one ovule in each cell. Fruit one-seeded, pericarp thin, seed with thin testa, scar circular, basal or basilateral, cotyledons thin, endosperm copious.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 47
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.625
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: The species of the Atlantic Rhizophora have formerly been considered as belonging to one species, R. mangle L. In 1818 G. F. W. Meyer (11) described a second species, R. racemosa, from British Guiana. On working up the Rhizophoras of British Guiana Leechman (10) added a third species, R. harrisonii in 1908, and distinguished all these three species. Through the works of Salvoza (13), Savory (14), Keay (9), Stearn (15), and Jonker (8), it has become clear that these three species occur on the West African and East American shores as well as in some Caribbean islands. In the Old World, from the coast of East Africa to Malaysia, there are also three (other) distinct species as distinguished by many authors and by myself (7).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 48
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.11 (1960) nr.1 p.67
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The present paper is based upon the lace bugs, Family Tingidae, collected by the junior author in the West Indies, on the islands of Aruba, Curaçao, Bonaire, St. Martin, Saba, and St. Eustatius. This collection of several tingids comprises 17 species, including the five new forms described below. The larval stages of most of these species will be dealt with by the junior author in a separate contribution to the present series. Dictyla parmata, from Aruba, Curaçao, and Bonaire; Dictyla alia, n. sp., from Aruba, Curaçao, and Bonaire; Teleonemia validicornis, from Curaçao; Teleonemia scrupulosa, from Aruba, Curaçao, Klein Bonaire, and Bonaire; Teleonemia syssita, n. sp., from St. Eustatius, Saba, and St. Martin; Teleonemia sacchari, from St. Eustatius, Saba, and St. Martin; Acanthocheila thaumana, n. sp., from St. Eustatius, and St. Martin; Leptopharsa ruris, from St. Martin; Vatiga illudens, from St. Eustatius; Phymacysta tumida, from Aruba, Bonaire, and St. Eustatius; Gargaphia nigrinervis, from Aruba, Curaçao, and Bonaire; Corythaica carinata, from Aruba, Curaçao, St. Eustatius, Saba, and St. Martin; Corythaica cyathicollis, from Aruba, Curaçao, St. Eustatius, Saba, and St. Martin; Corythucha gossypii, from Aruba, Curaçao, Bonaire, St. Eustatius, Saba, and St. Martin; Corythucha morrilli, from Aruba, Curaçao, Bonaire, and St. Eustatius; Corythucha championi, n. sp., from Curaçao; Corythucha agalma, n. sp., from Saba.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 49
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen (0075-8639) vol.25 (1960) nr.1 p.247
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: A very fine preserved specimen of Rhipidocrinus spec. cf. R. perloricatus W. E. Schmidt, 1905 is described in detail. Special attention in text and figures is drawn to the armstructure. Arms proved to be composed of a monoserial main arm-trunk with biserial ramules placed in alternating order. The first ramules are fixed directly to the dorsal cup and placed regularly at the interradial sides of the radius. The base of Rhipidocrinus is somewhat variably composed i. e. the radials may be in contact with the infrabasal plates. The author believes that this proves Ubaghs correct in regarding zygodiplobathrids and eudiplobathrids as variants of one and the same type of diplobathrid basal organisation.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 50
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.171 (1960) nr.1 p.80
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Since the publication of Dr. T. BROEKSMIT’s paper on Myxomycetes, which includes a list of the representatives of this group then known from the Netherlands (Ned. Kruidk. Arch., 1923: 315-327), and of that by A. M. SCHOLTE (ibid., 1926: 155-162), only a few new finds have been reported. In July 1953 Dr. W. K. H. Karstens kindly sent me an unpublished list of all the species of which he had seen specimens from the Netherlands; it comprised practically all finds that had been made up to that date, those of myself included. In total 130 species and varieties were enumerated, and of each of them the number of specimens seen by him was recorded. A few of those mentioned by Dr. Broeksmit, viz. Badhamia nitens, Physarum conglomeratum, Diderma radiatum, Didymium difforme var. comatum, Lamproderma columbinum, Cribraria microcarpa, C. splendens, Liceopsis lobata and Cornuvia serpula (in the order of the list) are not included in Dr. Karstens’ list, either because the specimens were lost, or because the determination proved to be incorrect, and Arcyria globosa, one of the eight new indigenes mentioned by SCHOLTE, proved to be A. cinerea (private communication). Eighteen species and varieties from Dr. Karstens’ list were so far not found by me, whereas my list contains the names of sixtyeight species and varieties not mentioned by him. These species and varieties are marked with an asterisk (*) as they are regarded by me as new to the Netherlands.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 51
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.165 (1960) nr.1 p.297
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: The present paper is intended as an introduction to the author’s treatment of the ferns and fern allies in Mr. A. L. STOFFERS’ new Flora of the Netherlands Antilles, the first volume to be published shortly. Apart from phytogeographical notes that do not usually find a place in such a flora, in the following some nomenclatural notes are given, besides a few explanatory remarks on the principles employed in the classification.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 52
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.170 (1960) nr.1 p.56
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: This is the first of a series of short papers dealing with Myxomycetes collected by me since August 1951 in the Netherlands, mostly in an area not exceeding 6 square kilometers in extent, situated round Doorwerth in the province of Gelderland, and extending from Heelsum in the West to Oosterbeek in the East, and from Wolfheze in the North to the banks of the Rhine in the South. Localities will only be mentioned by name when the specimens were collected outside this area, or when they appear to be rare here. Species which according to Prof. Dr. W. K. H. Karstens (private communication) have not been found previously in the Netherlands, have been marked with an asterisk. The (unpublished) list of Dr. Karstens, which covers the whole of the Netherlands, contains 18 species that were not found by me.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 53
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.181
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Op een excursie in begin mei 1957 naar de Baanakkers, een natuurmonumentje bij Jisp in de Zaanstreek, dat o.a. bekendheid geniet als groeiplaats van Empetrum nigrum en Corydalis claviculata, vond ik in het berkenbosje aldaar een bloeiend exemplaar van Sambucus racemosa. De vraag, hoe deze struik in zo’n bosje op drassige veengrond terecht was gekomen, werd opgelost door de aanwezige vogeluitwerpselen en de rijke opslag van Sambucus nigra. Het bleek, dat het berkenbosje een geliefkoosde slaapplaats voor spreeuwen is in dit bosarme plassengebied en het is wel zeker, dat deze vogels de natuurlijke verspreiders zijn van de beide Sambucus-soorten, zoals ook M.T. Jansen al heeft geconstateerd in zuidoostelijk Utrecht. Er rest nog de vraag waar de spreeuwen de bessen van S. racemosa genuttigd hebben alvorens de zaden op de Baanakkers te deponeren. Omdat de struik nog wel eens aangeplant wordt in parken of tuinen is de verspreiding van hieruit wel het meest waarschijnlijk.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 54
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.16 (1960) nr.1 p.174
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Quercus x rosacea Bechst. in de Kempen. Op 9 augustus 1959 vonden J.G. Sloff en ondergetekende in de “duinen” ten Z. van het Grote Meer, gemeente Huijbergen, een rijk met vruchten beladen eik, die op het eerste gezicht gedetermineerd werd als Quercus petraea (Matt.) Liebl., maar bij nader onderzoek de bastaard met Q. robur L. bleek te zijn. Inderdaad bevatten alle vruchten wel een goed ontwikkeld endosperm, maar geen spoor van een kiem, terwijl alle overige kenmerken intermediaire waarden vertoonden. Waar Q. x rosacea aanwezig is, moet ook Q. petraea groeien of althans gegroeid hebben. Misschien staat deze vondst wel in verband met vroegere vermeldingen van Q. petraea in de buurt van Bergen-op-Zoom. Eén ding staat wel vasts in de westelijke helft van de Kempen is Q. petraea wel altijd een zeldzame klant geweest. Vgl. ook wat over een en ander medegedeeld wordt in Nrs 4 en 5 van het Correspondentieblad.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 55
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.184
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Carex divisa Huds. In juni 1960 werd door D.T.E. van der Ploeg op een zandplaat in de noordelijke Makkumerwaard een vegetatie van deze nog niet eerder in ons land gevonden soort aangetroffen. Wij kopen in een volgend nummer hierop terug te komen. Vallisneria spiralis L. Deze werd door P. Leentvaar aangetroffen te Maastricht, in het kanaal Maastricht-Luik. Ook hierover hopen wij later nadere bijzonderheden te kunnen geven.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 56
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.164
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Wij ontvingen van de Ned. Jeugdbond voor Natuurstudie een gestencild verslag van een botanische inventarisatie van de grachtwalmuren in Amsterdam, die werd uitgevoerd door het plantensociologiekader van de N.J.N., distr. Amsterdam. Dit verslag begint met een bespreking van de functie van de grachten vroeger en nu, waarop een uiteenzetting over de bouw van de grachtmuren volgt. Het hoofdstuk Begroeiing bevat een overzicht van de wijzen waarop zaden en sporen de grachtkanten kunnen bereiken (wind, grachtwater, vogels, regenvwater) en voorts een opsomming van de milieufactoren, die van invloed kunnen zijn op de samenstelling van de begroeiing (bodem-, relief & klimaat-, biotische factoren enz.). Ook wordt aandacht besteed aan het event. bestaan van opeenvolgende stadia van ontwikkeling in de vegetatie. Uit floristisch oogpunt zijn vooral de uitvoerige inventarislijsten van deze hebben betrekking zowel op de bakstenen als op de bazalten grachtmuren en omvatten zowel de hogere planten als de lagere. Speciale hoofdstukken geven voorts gedetailleerde gegevens over het voorkomen van korstmossen, mossen en paddestoelen. Tenslotte is ook nog een tabel van plantensociologische opnamen aanwezig en een overzicht waarbij opnamen van de muurbegroeiing in 1942 en 1952 worden vergeleken. Een literatuurlijst besluit het verslag. Het verslag is verkrijgbaar bij de Bondsuitgever van de N.J.N., Van Woustraat Amsterdam- Zuid. Prijs f. 1 .-
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 57
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.181
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Op de noordoever van de Lek in de gemeente Tuil en ’t Waal, ter hoogte van de aanlegplaats van de Culemborgse gierpont, waar de oplopende Veerweg hij de uitspanning „Landlust” haar hoogste punt bereikt, werden op 15.7.1960 een twintigtal exemplaren van Chenopodium bonus-henricus aangetroffen. Leze voor ons land buiten Zuid-Limburg zeldzame soort (Heukels-Van Ooststroom, 1956) stond hier over een lengte van 50 meter verspreid in de bermvegetatie, en wel het meest aan de oostzijde van de weg. Le floristische samenstelling van de bermvegetatie was als volgt: Lolium perenne, Bromus mollis, Poa annua, Agrostis tennis, Polygonum aviculare, Matricaria raatricarioides, Achillea millefolium en Capsella bursa-pastonis. De twee eerstgenoemde soorten zijn in vegetatiekundig opzicht vertegenwoordigers van het kruipertjes-onderverhond (Hordeion-murini), een zwak stikstofminnend gezelschap op vastgetreden grond, langs wegranden en op overhoeken in de nabijheid van menselijke nederzettingen (Westhoff c.s., 1946). Chenopodium bonus-henricus zelf wordt vermeld van een plantengemeenschap van dit onderverbond, die sterk stikstofminnend is en optreedt op of in de nabijheid van mesthopen bij boerderijen. Volgens genoemde auteur komt deze gemeenschap door het gehele land verspreid voor, doch zij is het rijkst ontwikkeld op de zwaardere gronden, vooral in het Fluviatiele district en in Zuid-Limburg. Op de onderhavige standplaats in het Fluviatiele district konden evenwel geen andere vertegenwoordigers van de plantengemeenschap worden opgemerkt. Volgens de Prodromus Florae Batavae (I, 3, 1904, p.1452) werd in 1834 door Dr. J. Wttewaal, de Brave hendrik in de aangrenzende gemeente Houten en Schalkwijk gevonden.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 58
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.161
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: In het Correspondentieblad no.4 (1957) vermeldden wij iets over de winterhardheid van deze varen en over de (geringe) uitbreiding van deze soort in hortus “de Wolf”. Het is nu gebleken, dat die uitbreiding veel groter is dan wij toen dachten; bij nauwkeurig onderzoek vonden wij 41 exemplaren. Zij staan niet alleen aan de zuidzijde van de betreffende rotsmuur, doch, merkwaardigerwijs, ook aan de noordzijde daarvan en dan vrijwel steeds diep verscholen in holten tussen de stenen, dus in een zonloos milieu. De groeiplaatsen zijn echter voor de noordewind beschut door een bos aan de overzijde van een wandelpad. De exemplaren aan de noordzijde verschillen wel in uiterlijk van die aan de zuidzijde; zij hebben vaak wat grotere, dunnere, lichter groene bladen, terwijl de planten aan de zonzijde gewoonlijk meer grijsgroen zijn (vergelijkend anatomisch onderzoek gewenst). Het is echter opvallend, dat ook aan de zuidzijde vele exemplaren schuil gaan in holten tussen de stenen en dus niet, zoals men van Ceterach eigenlijk verwachten zou, bij voorkeur zonnige plaatsen verkiezen, hoewel die aldaar volop aanwezig zijn.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 59
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.160
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Op 1 juni 1959 werd deze zeldzame soort door mij, in gezelschap van H.W. de Vroomen, ontdekt in het Tonckensbos hij Westervelde (gem. Norg), dat nog pas kort eigendom is van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Het betreft hier een oud grovedennenbos met een rijke natuurlijke verjonging van houtsoorten als eik, lijsterbes, hulst, zachte berk, beuk en fijnspar, en een rijke natuurlijke bodembegroeiing, waarin de zeldzame dennenorchis (Goodyera repens) veelvuldig wordt aangetroffen. Van dit bos is het voorkomen van Dryopteris linnaeana en een aantal zeldzame bramensoorten bekend. Op 15 juni 1959 werd door Dr. V. Westhoff, Dr. J.J. Barkman en ondergetekende onderstaande vegetatie-opname gemaakt van de nieuwe vindplaats van Listera cordata: Oppervlakte 9 x 13 m. In de proefvlakte zelf staan geen oude grove dennen, wel ovenal rondom, terwijl de kronen de proefvlakte gedeeltelijk bedekken.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 60
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.749
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: P. Collenette, The Geology and, mineral resources of the Jesselton-Kinabalu area, North Borneo. Geol. Surv. Dept. Brit. Terr. in Borneo Memoir no. 6. Govt. Printer, Kuching, 1958, 40 fig., 53 pl., 1 col. geol. map. Bound M$ 6 or 14 sh. This is also for the botanist an interesting book, in that it provides maps and many photographs of the fascinating Kinabalu area. There is an account of the exploration and the various routes for ascent. The geology offers aspects for the plant ecologist in soils on acid, volcanic, and ultrabasic rocks, on which there is an account on pp. 124-127, derived from preliminary work by Mr Nicholson. Special mention is also made about the peat deposits near Benoni, pp. 159-162. There is a bibliography and an index.--v. St.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 61
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.706
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Alston, A.H.G. 1902-1958 P. Greenfield, British Fern Gazette 8 (1958) 220-221. C.V. Morton, Am. Fern J. 49 (1959) 1-2. Banks, Joseph W.R. Dawson (ed.), The Banks Letters, a calendar of the manuscript correspondence of Sir Joseph Banks preserved in the British Museum, the British Museum (Nat. Hist.), and other collections in Great Britain, pp. xlii + 965, cr. 4to, buckram, 1958.-- Comprises approximately 7.500 entries containing résumés of each letter, and provides the first printed catalogue of these manuscripts.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 62
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.158
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: De goed kenbare palustria-soort Taraxacum frisicum van Soest blijkt in Friesland lang niet zo zeldzaam te zijn als wij tot voor kort meenden te moeten veronderstellen. Oorspronkelijk was deze paardebloem alleen bekend van een stukje blauwgrasland in Tusken Lytsen bij Akkerwoude en uit de moerasgebieden van Eernewoude, waar de soort zeer rijk groeit. Het blijkt echter dat T. frisicum waarschijnlijk Wel overal in Friesland te vinden is waar zich nog boezemland (bûtlân) bevindt en dan Wel daar waar zich op het veen een laagje knipklei heeft afgezet. Waar nagenoeg geen klei op het veen ligt, wordt T. frisicum vervangen door T. nordstedtii. We vonden T. frisicum nog in een klein restantje aan de Wielen onder Giekerk, aan da Eeltjemeer (topogr. k. Aaltjemeer) onder Roodkerk, in massa op de boezemlanden rond het Sneker Meer, tussen IJlst en Sneek, ten Zuiden van IJlst, tussen Heeg en Oudega en ten noorden van Oudega. Overal in blauwgraslandjes, die buitendijks liggen en elk jaar overstroomd raken. Zodra deze jaarlijkse overstroming uitvalt schijnt de soort zich niet meer te kunnen handhaven. Waarschijnlijk is T. frisicum in de merenstreek (behalve in het uiterste zuidwesten) nog op veel meer plaatsen te vinden. De veronderstelling dat T. frisicum vroeger in Friesland zeer algemeen is geweest lijkt gewettigd, daar immers nagenoeg de gehele Lage Midden van Friesland boezemland was.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 63
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.177
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Op 11 juni 1960 deelde Joop Kortselius te Woerden mij mede de „rode zegge” gevonden te hebben. De determinatie werd bevestigd door de heer Th.J. Reichgelt. Volgens de Flora Neerlandica (1, 3, 1954, p. 127) komt Carex x boenninghausiana, een bastaard tussen C. paniculata en C. remota, met de stamouders voor in drassige loofbossen op humeuze, voedselrijke klei-, leem- en zandgrond, bij voorkeur in brongebieden (drassig eiken-haagbeukenbos, essen- en elzenbroekbos) en ook in grienden. Als vindplaatsen worden genoemd: aan het Hoendiep tussen Oostwolde en Hoogkerk, Nutter bij Ootmarsum, Beekhuizen, Berg en Dal bij Nijmegen, Dordrecht, Sleeuwijk (N.Br.) en Piasmolen. In het onderhavige geval werd de vondst gedaan in de gemeente Zegveld (ten noorden van Woerden), in een essenbosje aan de voet van de Zegveldse kade bij het natuurreservaat de Kamerikse Nessen. In de oostelijke helft van dit essenbosje werden twee pollen aangetroffen met in de onmiddelijke omgeving verscheidene pollen van Carex remota. De humeus-kleiige bodem is ter plaatse zwak drassig. In de westelijke helft van het bosje bevond zich één pol Carex paniculata, een soort, die in de verdere omgeving veel voorkomt.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 64
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.159
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Teneinde de plantengroei van de Amsterdamse grachtmuren te kunnen vergelijken met muurbegroeiingen in andere steden, hebben wij in 1954 o.a. ook de vegetatie van de Utrechtse grachtmuren bekeken. Dit gebeurde tijdens twee middagen; op 25 juli warden enkele grachten vanaf de straatzijde geïnventariseerd en op 19 september hebben we de muren vanuit een kano bestudeerd. Bij een vergelijking van de Utrechtse muurvegetatie met die van Amsterdam viel het ons op, dat enkele plantensoorten, die in Utrecht (en elders) zeer algemeen op muren voorkomen in Amsterdam heel weinig te vinden zijn. Dit zijn o.a.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 65
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.17 (1960) nr.1 p.185
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: In aansluiting op het eerste deeltje van Twente-natuurhistorisch, dat het landschap, de geologie en de vroegste geschiedenis van dit gebied behandelt, is thans een tweede deeltje verschenen over de bodem en de bossen. Het boekje is verdeeld in een drietal hoofdstukken, getiteld: 1. De bodem van Twente, zijn ontstaan en zijn betekenis voor landschap en plantengroei; 2. de plantengroei in de Twentse bossen en 3. de geschiedenis van het Twentse bos. Het laatste werd geschreven door Dr. Van Zeist, de beide andere door Ir. Kop. Het eerste hoofdstuk geeft na een korte inleiding een overzicht over de geologische geschiedenis, verdeeld in de tertiaire afzettingen, het ijstijdvak en het holoceen, verder een beschouwing over de bodem als plantengroeiplaats waarbij achtereenvolgens worden behandeld het samenspel der standplaatsfactoren en het water en de voedingsstoffen; het wordt afgesloten met een globale beschrijving van het Twentse landschap, waarbij ook het grondgebruik ter sprake komt. Het hoofdstuk over de plantengroei in de Twentse bossen bevat o.a. een bespreking van de diverse bostypen. De geschiedenis van het Twentse bos wordt als gewoonlijk voor een belangrijk deel op pollendiagrammen gebaseerd, waarvan er twee zijn afgeheeld. Een samenvatting in het Duits, een literatuurlijst en een boskaart van Twente besluiten de aflevering, die ook wat de illustraties betreft weer een prettige indruk maakt.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 66
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.710
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Dr R. Hegnauer, professor of Pharmacy at the University of Leyden, has agreed to collaborate with the Flora Malesiana and add under a family, if desirable or necessary, a chapter on the aspects of phytochemistry with special attention to taxonomical affinity. This very welcome help is initiated with the Capparidaceae in vol. 6.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 67
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.730
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: If under the following book titles it is said ”Add” it means that the new data are an addition to the ”Dates of Publication” by Stearn and van Steenis-Kruseman in Fl. Mal. I, 4 (1954) clxiii-ccxix, or to later information published in this Bulletin, parts 11-14, 1955-1959. I am indebted to Prof. Dr H. Merxmüller and his collaborators at Munich for data found in the ”Allgemeine Bibliographie” (Leipzig, vols 1-14, 1856-1869). Dr F.A. Stafleu was so kind to draw our attention to a French publication on the works of Lamarck and gave us permission to extract it here.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 68
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.755
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Anonymus: Cumulative Index of authors of articles published in the ”Bulletin” series of the Botanic Gardens, Bogor. Special Issue of Reinwardtia, Aug. 1959, 37 pp. A handy index alphabetically arranged by authors of papers published in the three series of the Bulletins. Anonymus: Index Kewensis, Suppl. 12 (1951-1955), 157 pp., April 1959.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 69
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.389
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: The family Hippocrateaceae was established by A. L. DE JUSSIEU (Ann. Mus. Hist. Nat. Paris 18, 1811, 486, as Hippocraticeae) and three years later R. BROWN created the family Celastraceae (in Flinders, Voy. Terra Austr. 2, 1814, 554, as Celastrineae). BROWN was well aware that his new ‘order’ (family in our sense) closely approached Hippocrateaceae and hinted at the Possibility that they might be fused later. This was indeed effected by HOOKER f. (in B. & H. Gen. P1. 1, 1862, 358), who reduced Hippocrateaceae to a tribe of the Celastraceae. Still up till the present there has been no unanimity of opinion on this question. Disagreement with HOOKER’S vision started with MIERS (Trans. Linn. Soc. 38, 1873, 319-330) in his elaboration of the South American Hippocrateaceae; reviewed the history of the two families and ably summarized their general characters, Basing himself on literature and new observations he put forward eleven points of difference for their distinction. However, many new genera and species have been described since 1873 Which have obliterated many of MIERS'S arguments, and recent specialists agree that, if any, only few characters do hold.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 70
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.193
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Trees or shrubs, in Mal. evergreen or almost so, usually containing very bitter substances. Twigs pithy. Hairs mostly simple and 1-cellular, sometimes glandularcapitate. Leaves (in Mal.) spirally arranged, simple or 1-pinnate, often articulated, often provided beneath (rarely also above) with pitted, concave, or flattish glands (in Mal. in Ailanthus, Brucea, Samadera, and Soulamea). Stipules usually absent, (in Mal.) present in Irvingia and Picrasma. Inflorescences usually compound, axillary, rarely terminal; plants monoecious, rarely dioecious. Flowers usually small, actinomorphic, uni- or bisexual, or functionally unisexual. Sepals 3-5, almost always partly connate, valvate to slightly imbricate. Petals 3-5, free, imbricate or valvate, rarely absent (in extra-Mal.), or united into a tube (extra-Mal.). Stamens inserted at the base of the disk, isomerous or dimerous, rarely numerous (extra-Mal.), mostly obdiplostemonous, rarely the stamens of the outer whorl doubled, not rarely with a scale at the inner base; anthers 2-celled, opening lengthwise, introrse to latrorse, versatile. Disk intrastaminal, often gynophorous, sometimes rather inconspicuous, at least when dry. Ovary often 2-5-lobed, 1-5-celled, or with free carpels; styles 1-5. Ovules 1-2 (in Mal. 2 only in Suriana), axile, anatropous (in Harrisonia and Suriana amphitropous). Fruit(s) usually indehiscent often drupaceous, sometimes a samara, some carpels sometimes aborted. Seed: endosperm 0 or scant; cotyledons planoconvex; embryo straight or curved; no aril. Distribution. About 30 genera, with c. 200 spp. with the main centre in tropical America, and a second centre in tropical West Africa. With the exception of Picrasma quassioides (D. DON) BENN., ranging as far north as North Japan and Korea, and of Ailanthus altissima (MILL.) SWINGLE, which is endemic in subtropical to temperate China, the species of this family are native in the tropics. The monotypic genus Suriana has the widest range and is almost pantropical along sandy beach, being absent only on the west coast of Africa.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 71
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.422
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Small trees or mostly shrubs. Leaves spirally arranged, sometimes imbricate or crowded at the end of the shoots in ± distinctly spaced pseudowhorls, xeromorphic, generally stiff and coriaceous, entire (Mal. spp.), subsessile or petioled; venation palmate, i.e. several longitudinal, simple or forked nerves or streaks, prominent at least underneath. Stipules 0. Spikes or spike-like racemes terminal and/or axillary, bracteate, solitary, rarely reduced to a single flower; rachis, if any, usually ending in a rudimentary flower or its subtending bract. Flowers bisexual, rarely polygamous (and plants gynodioecious) or unisexual (and plants dioecious). Bracteoles 2 or several, imbricate, inserted immediately below the calyx (Mal. spp.). Sepals 4-5, free, imbricate, persistent, usually finely marked with parallel or diverging veins as are the leaves, bracts and bracteoles. Corolla campanulate or tubular below, the limb rather deeply divided, lobes often spreading, valvate or imbricate. Stamens isomerous, inserted high in the corolla tube (Mal. spp.) and alternating with the corolla lobes, included or exserted to various degree; anthers 1-celled, free (Mal. spp.), both locules dehiscing by a common longitudinal slit. Disk entire, 5-lobed or consisting of 5 distinct scales, rarely absent. Ovary 1, superior, 1-10-celled; placentas axillary; ovules solitary (Mal. spp.). Fruit a berry-like drupe (Mal. spp.) containing a central stone with as many cells as the ovary, or the cells becoming hard pyrenes and remaining ± separate from each other within the pulpy mesocarp. Seeds with a thin testa; embryo straight; endosperm fleshy. Distribution. About 21 genera with c. 400 spp., the bulk of which occur in Australia (inch Tasmania), 1 Mal. sp. extending to S. Indo-China, Tenasserim and S. Siam, c. 30 spp. in New Zealand (partly also occurring in Australia), c. 20 spp. in New Caledonia and the New Hebrides, 1 sp. in Micronesia (Marianas), 4 spp. in Polynesia (inch Hawaii, Marquesas and Rapa, but not yet known from Samoa), 1 sp. in SW. temperate South America, and in Malesia 18 spp., four of which known from outside Malesia. Fig. 1.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 72
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.107
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Annuals, perennials, more rarely shrubs, small trees, or vines, mostly laticiferous, sometimes with subterranean tubers. Leaves exstipular, simple, entire or toothed to incised (rarely pinnatifid), spirally arranged or alternate, rarely opposite. Flowers often blue, violet, red, or white, frequently protrandrous (rarely dioecious), axillary or terminal, solitary or in mostly bracteate, racemose inflorescences (rarely cymes), bisexual (rarely unisexual or dioecious), isomerous, mostly 5-merous, regular or symmetric. Pedicels mostly with 2 bracteoles. Calyx segments mostly free, often persistent, valvate. Petals connate to various degree, sometimes almost free (exceptionally free), valvate in bud; in strongly zygomorphous flowers the corolla bilabiate dorsally slit and the lobes often very unequal, the lower lip often with 2 convexities near the base. Stamens adnate to the corolla or free from it, mutually mostly partly connate (either the filaments or part of them and the anthers or only the latter); filaments often widened at the base; anthers introrse, in zygomorphic flowers often unequal, often 2 or more with apical setae, further glabrous haired. Disk epigynous, mostly free. Ovary inferior or partly so (rarely superior), 2-5-celled. Style 1, often with hairs below the 2-5 stigmatic lobes. Ovules ~, mostly on axile placentas (exceptionally parietal in incompletely celled ovaries). Fruit capsular or a berry, or berry-like, mostly dehiscing at the apex with valves, or circumsciss. Seeds ~; embryo straight; albuminous. Distribution. Rather large family, with a worldwide distribution, with approximately 60-70 genera and roughly between 1000 and 1500 spp., the largest ones, Lobelia and Campanula, counting several hundreds of species. In Malaysia the family is sparsely represented although with one endemic genus, Phyllocharis, in New Guinea, and a subendemic one, Pentaphragma.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 73
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana - Series 1, Spermatophyta (0374-7778) vol.6 (1960) nr.1 p.915
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: As was done in the preceding volumes, it seemed useful to correct some errors which have crept into the text of volumes 4, 5 & 6 as well as to add some additional data, new records, and new species or other taxa which came to our knowledge and are worth recording. Additions of the Amaranthaceae I owe to Dr. R. C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK f. and Mr. J. F. VELDKAMP, of the Alismataceae and Hydrocharitaceae to Dr. C. DEN HARTOG, of the Celastraceae and Thymelaeaceae p.p. to Dr. DING HOU, of the Malpighiaceae to Dr. M. JACOBS, of the Burseraceae p.p. to Dr. C. KALKMAN, of the Caprifoliaceae to Dr. J. H. KERN, of the Burseraceae p.p., Connaraceae, Dichapetalaceae, Goodeniaceae and Loganiaceae to Dr. P. W. LEENHOUTS, of the Gnetaceae to Dr. F. MARKGRAF, of the Simaroubaceae to Mr. H. P. NOOTEBOOM, of the Convolvulaceae to Dr. S. J. VAN OOSTSTROOM, of the Thymelaeaceae p.p. to Mr. H. K. AIRY SHAW, of the Ericaceae and Flacourtiaceae to Dr. H. SLEUMER.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 74
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Persoonia - Molecular Phylogeny and Evolution of Fungi (0031-5850) vol.1 (1960) nr.3 p.331
    Publication Date: 2015-04-20
    Description: Mycena misera (Fr.) sensu A. H. Smith est rebaptisé et traité en espèce nouvelle sous le nom nouveau M. miserior Huijsm. Descriptions et figures de M. miserior et de M. pseudo-picta (J. Lange) Kühn., suivies de discussions.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 75
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.607
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: Abrus is a small natural genus of the family Papilionaceae, containing four species, well distinguished by the presence of 9 connate stamens. As a genus it was first described by Adanson in 1763 who based it on Glycine abrus L.. In fruit this species is easily distinguished by its conspicuously red and black coloured seeds, which are used in various ways, e.g. as beads in rosaries and necklaces, for making poison and medicine. The flowers of the species in Abrus do not show any character leading to specific segregation. Characters of the pod and inflorescence are more useful. One, imperfectly known, species is recorded only from Madagascar and another is confined to tropical Africa. The other two species have a circumtropical distribution, one of these, A. fruticulosus, is widely variable in habit, in the shape of the leaves, and in the indumentum. It is not advisable to segregate the different forms of this species, which were formerly described as distinct species (such as A. schimperi, A. mollis, A. cantoniensis, etc.), as infraspecific taxa, e.g. as varieties, or as name-bearing forms.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 76
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.11 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The data concerning the heteropterous fauna of the Netherlands Antilles from which the following series of contributions has been compiled are chiefly the result of an entomological study trip lasting from September 1956 until July 1957. The investigations were carried out under the auspices of, and sponsored by, the Natuurwetenschappelijke Studiekring voor Suriname en de Nederlandse Antillen (Foundation for Scientific Research in Surinam and the Netherlands Antilles), with financial assistance from the Government of the Netherlands Antilles. I wish to express my appreciation to the Foundation for making it possible for me to undertake this mission.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 77
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen (0075-8639) vol.25 (1960) nr.1 p.129
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The results are given of field work undertaken in the central Pyrenean axial zone on low-grade metamorphic, highly folded Palaeozoic rocks. Absence of determinable fossils is chiefly due to severe tectonisation, but occasionally also of non-deposition. Dating is entirely based on the presence of Silurian developed in a very persistent black shale facies. The sandstones and shales of the Cambro-Ordovician show conglomerate horizons at different levels and a thickly developed limestone in the north and east. The Silurian ampelitic slates are characterised by their high content of organic matter. Their rusty appearance in the field resulted from oxidation of the abundant pyrite. The Devonian is developed in limestones and slates, but in the central part of the area sedimentation differs from the northern and southern parts of the axial zone; sandy deposits constitute the upper part of the Devonian sequence. Characteristic sedimentary structures together with the grading of part of the fine grained sandy deposits are considered evidence for residimentation by turbidity currents. Current directions measured from cross-laminations and convolutions indicate eastward directed transport of sediment. Continuing emergence in the west during Carboniferous times resulted in erosion of part of the Devonian sequence, followed by rapid sedimentation of greywackes in a paralic environment. Remnants of Triassic and late Miocene deposits are preserved north of the Maladeta granodiorite, probably as result of longitudinal faulting. Cleavage-type folding took place during the Hercynian orogeny. A marked disharmony in folding between Devonian and Cambro-Ordovician resulted from the plastic properties of the carbonaceous Silurian slates. Late Hercynian faults, mostly longitudinal, are in some proved instances reactivated during following orogenies. Observations on cleavage characteristics points to close relationship with and dependence on the lithology. Lineations measured from intersection of bedding and cleavage run roughly parallel to fold axis and plunge. Knicked cleavage, resulting from delatation, originated at the end of a late Hercynian uplift. The dykes of the eastern part of the mapped area show coarse fracture cleavage, which developed after the normal cleavage. Some structural features are associated with the intrusion of large granitic masses. Remnants of pre-glacial planation surfaces, presumably of post late-Miocene (Pliocene?) origin, were identified at three different levels. Karst phenomena are frequent in the metamorphic Cambro-Ordovician and Devonian limestones. The large sink-holes are situated on or above the main planation surface, springs related to these sink-holes are found near the present river levels. A geological map is provided showing lithostratigraphic subdivisions and five cross-sections.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 78
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.33
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: In his paper on the mammals of the islands of Aruba, Curaçao, and Bonaire (situated off the north coast of Venezuela), WAGENAAR HUMMELINCK (1940 a, p. 69) mentioned a juvenile specimen of a cricetine rodent which was identified by Mr. M. A. C. HINTON and Mr. R. W. HAYMAN as probably belonging to the genus Hesperomys. In his zoogeographical remarks on the mammalian fauna of the islands, WAGENAAR HUMMELINCK (1940 b, p. 111) noted: “It is doubtful what significance may be attached to the occurrence of the small Cricetine Hesperomys? (launcha aff.) on Aruba, since this genus is southern in range, none being found in northern South America”. This statement is, indeed, in accordance with the statement by ELLERMAN (1941, p. 446), who mentioned that Hesperomys occurs in Peru, Bolivia, Paraguay, Uruguay, S.E. Brazil, and central and northern Argentina (see also GYLDENSTOLPE, 1932, p. 72—76). Unfortunately the above-mentioned juvenile specimen, which was collected at Vader Piet, near Fontein, Aruba, on February 9, 1937, must be considered lost, since it could not be found either in the collections of the British Museum (Natural History), London, or in the Zoological Museum, Amsterdam, or in the Leiden Museum. However, a re-examination of all rodents collected in the Netherlands West Indian Islands from 1930 to the present day by Dr. P. WAGENAAR HUMMELINCK and others shows that, in these islands, a cricetine rodent does actually occur, which, in my opinion, is more closely allied to the genus Baiomys than to Hesperomys. The characters of this rodent differ to such an extent from the described forms of the genus Baiomys, which ranges from Texas and Arizona through Mexico to west-central Nicaragua, that it is described here as a new species.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 79
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.64
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The material of Anthicidae covered in this paper was taken by Prof. H. J. MAC GILLAVRY in 1930 and 1933, when being a studentmember of two geological excursions under the leadership of the late Prof. L. M. R. RUTTEN. It comprises ten species, three of which are new to science, viz. Formicillia gracillipes, from VENEZUELA (Zulia) and CUBA; Leptaleus albicinctus, from VENEZUELA (Zulia, Trujillo, Táchira); Anthicus judithi, n.sp., from VENEZUELA (Zulia) and CUBA; Anthicus laterotuberculatus, n.sp., from ARUBA, CURAÇAO, BONAIRE; Anthicus macgillavryi, n.sp., from CUBA; Anthicus punctipennis, from COLOMBIA (Santander del Norte); Anthicus aequinoctialis, from VENEZUELA (Zulia); Anthicus teapensis, from VENEZUELA (Zulia, Táchira); Anthicus vicinus, from COLOMBIA (Santander del Norte) and CUBA; Anthicus isthmicus, from VENEZUELA (Trujillo).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 80
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.58
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: Together with other invertebrates which he had collected, Dr. P. WAGENAAR HUMMELINCK sent to me — unwittingly — some polychaetes material preserved in alcohol and formalin which was not included in the material studied by ELISE WESENBERG-LUND (1958) in the eighth volume of these ‘Studies’. The five samples contain 6 complete worms and about 30 fragments, some with heads or tails. The material is taxonomically uniform and belongs to
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 81
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen (0075-8639) vol.25 (1960) nr.1 p.261
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The uppermost 32 metres of a 2436 metre core principally of lake sediments, Pleistocene and Holocene in age from the Sabana de Bogotá were analysed for its pollen content, at intervals of 10—15 cm. About seventy species, genera of families could be recognized, many of them for the first time. The rest of the core is being analysed and the results will be published later. The Sabana de Bogotá lies at an altitude of approximately 2500 metres above sea level, 4½°—5° North of the equator, and 74°—74½° West of Greenwich. From the diagram it may be deduced that glacial and interglacial periods affected the tropics equally as Europe and North America. It also shows that the glacial periods were at the same time pluvials, and the interglacials interpluvials. Curves for the real fluctuations of the tree-line, changes of annual precipitation and changes of temperature have been calculated (fig. 5). Temperatures during the high-glacial phases of the Würm glacial were ± 8° C lower than today, the altitude of the tree-line was some 1300 metres less than now and the snow-line showed an even greater difference (fig. 5). Radiocarbon dates prove that the parts of the section considered to be respectively Holocene and later Würm-glacial really correspond to those ages. Moreover the temperature curve for the upper Pleistocene of the Sabana de Bogotá corresponds surprisingly well with that published by Emiliani for surface ocean water and by Gross for Europe (fig. 6). With this knowledge it seemed fully justified to correlate also the older phases with the glacials and interglacials of Europe and North America, using principally the alpine nomenclature. The lowest part of the diagram seems to correspond to the end of Hiss I (= Drenthe stadial), followed by the Riss I—II interstadial, and the Riss II (= Warthe stadial). Then follows the Riss-Würm interglacial, the Würm-glacial (subdivided by two long interstadials, together called Interpleniglacial), and the Holocene. The more important conclusions of the present study are summarized in paragraph 12.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 82
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.163 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: During the years 1955-1957 ecological data were collected in various types of mesophytic forest occurring in the northern half of central Suriname (fig. 1). Physiognomically as well as floristically these forests correspond with the type of vegetation which in the other parts of tropical America generally is designed as the “rain forest formation”. The main points of investigation were: (1) the environmental factors prevailing in mesophytic forest, more particularly in connection with the regeneration of tree species; (2) the variation in the floristic composition of some stands belonging to this formation; (3) the mode of regeneration of a number of valuable timber species under natural and artificial conditions. The first chapter deals with the general climate in northern Suriname, which is primarily determined by the distribution of the rainfall. Although (except for a narrow drought belt along the coast) the amount of total yearly reainfall is rather high (fig. 10), the distribution of precipitation is distinctly seasonal (figs. 4-9). The annual march of atmospheric humidity, air temperature and daily amount of sunshine are strongly correlated with that of the rainfall (figs. 4 and 31). Consequently, for a number of tree species flowering, growth and leaf fall also show a distinct periodicity. From an ecological point of view especially the length and the severity of the yearly period(s) of drought are of importance. To that effect the rainfall data obtained from the meteorological stations were worked up according to a method for estimating the climatic effectivity of precipitation as recommended by MOHR. By this method—instead of using longterm monthly averages-for each year of the period of observation the number of dry months is determined separately (fig. 8, table I). The average number of dry months per year obtained in this way provides the ecologist with more rehable figures than e.g. the Köppen method does, which works with long-term averages and which, moreover, gives no weight to the length of the dry season(s). In default of empirical data on water requirements of the vegetation in Suriname, in our provisional classification of the rainfall stations in N Suriname, a month is called dry if the total amount of rainfall is less than 60 mm, and wet if the latter exceeds 100 mm. These critical values are based on the outcome of studies carried out elsewhere in the tropics. The 100-mm limit is supported to some degree by data on potential evapotranspiration and discharge values in the basin of the Upper-Suriname R. Applying this method to N. Suriname the average number of dry months varies for most of the stations (with exception of the narrow coastal belt) between 1.5 and 1.8 per annum, the short dry season comprising 0.3-0.5 months, the long one 0.9-1.4 months. A disadvantage attaching to this method is the obscuring effect of the averaging upon the strong variation in the severity of the yearly period(s) of drought with its intendant fluctuations in the yearly total amount of rainfall. The years of great drought, although occurring exceptionally and irregularly (figs. 6 and 8), probably are a differential factor of considerable ecological significance, which strongly accentuates the differences in available soil moisture existing between soils with different texture and drainage. Moreover, these severe drought periods may exercise an indirect influence upon the vegetation because they create conditions favourable to extensive fires due to human activities. Accordingly, for a better characterization of the dry periods a method was used which is described in detail; an essential feature of this method is the calculation of 30 -days’ moving totals, which are set out graphically in figs. 7-9. A day is tentatively called dry when in the preceding 30 days less than 60 mm has been recorded. For the station Republiek the length of the longest yearly dry period varied in the last 50 years between 0 and 105 days (fig. 8). When the narrow coastal belt is left out of consideration, it appears that the differences in over-all climate, viz. air temperature, total rainfall per annum and climatic effectivity of rainfall (as determined by each of the above mentioned methods), show from an ecological point of view but little variation for the stations in N Suriname; the marked differences in aspect as well as in floristic composition shown by the forest in this region are, therefore, certainly not due to these climatic differences. In the following chapters of the first part the methods and the results of the micro-climatic studies are discussed. The measurements give a picture of the daily and seasonal variation observed during two full years and during the very dry season of 1957. Light intensity (in the range of ca 3500-8500 Å) was measured at different heights in the undergrowth of mesophytic and of xeromorphic forest and in a large clearing by means of a spherical photometer (fig. 12). The advantages and limitations of this method are described in 1.3.2. The “daylight factor” (i.e. the ratio between illumination inside and outside the forest) in the undergrowth averaged roughly 2 %; for “vertical illumination” (as measured with a plane-surface photocell, held in a horizontal position) this factor approached a value of 3 %. These figures are considerably higher than those recorded for mesophytic forests elsewhere in the tropics. This is partly due to the fact that other investigators only measured “shadow light” and left patches of bright light out of consideration. The argument that the latter should be left out of the sets of readings because (1) the plants of the undergrowth are adapted to low light intensities and are unable to profit by short bursts of strong light, and (2) above a certain limit the photosynthetic effect of light falls off progressively with increasing intensity, are based mainly on the results of laboratory studies on photosynthesis of individual plant organs or cellsuspensions, which should not he applied unreservedly to whole plants or communities. A few preliminary observations made on the growth of seedlings and saplings of woody species from the Suriname forest gave indications that their growth rate does not approach asymptotically to a limiting value lying below that of full sunlight; all of the species which were investigated showed their maximum growth at full light in large clearings. The method of sampling light intensity in the forest that was used in the present study was discussed in detail in 1.3.3; samples were systematically taken along random line transects and, accordingly, included both the enormous spatial as well as temporal variations in light intensity that are encountered under a vegetational cover of complex structure (cf. table II and figs. 14-18). Examples of the results of many series of readings are given in table II and are shown as frequency polygons in figs. 15 and 18. For the computation of the average daily march of mean light intensity at different levels in the forest (figs. 16 and 17) the arithmetic averages of the series of readings have been used (cf. 1.3.2). Total illumination, as measured with the spherical meter, at ½ m height in mesophytic forest, averaged 12 x 103 ergs/sec/cm2 0 between 7 and 17 hr. in the dry season (i.e. during days with the sun unobscured during ca. 85 % of the time). For the plane-surface photometer (vertical illumination) a value of 8 x 103 ergs/sec/cm2 was computed. The average daily amount of luminous energy received during such days by the undergrowth (at 1½ m) was ca. 22 x 107 ergs/cm2 ø (15 x 107 ergs/cm2 with a plane-surface meter). A rough estimate of the spectral composition of the illumination in the forest was made by means of measurements made with a plane-surface meter and 3 glass filters (red, green, yellow, cf. fig. 11). The results of the measurements (cf. 1.3.5) indicated a considerable increase in the blue and violet end of the visible spectrum (ca. 3500-5000 Å) and also an increase in the transmission of the forest canopy in the red part beyond ca. 6100 Å (fig. 19, table III). The blue-red shade found in the undergrowth of the Mapane forest, corresponds in its spectral composition to the shade light found in African forests and in some deciduous forests in temperate regions. Atmospheric humidity and evaporation at various levels in mesophytic forest and in the open were discussed in the sections 1.4 and 1.5. The variation in these factors closely followed the rather irregular pattern of rainfall distribution. Though humidity reaches its minimum during the long dry season, even during this season dry periods are interrupted regularly by periods consisting of one or more humid and wet days, whereas the 8 wettest months are frequently interrupted by successions of rainless days (figs. 7-9, 30, 35). Accordingly it is difficult to find a general characterization of the march of humidity at various sites, and reference must be made to the graphs which are reproduced in figs. 22-36. The humidity records for the various sites and seasons resemble each other in the presence of a long nightly period in which humidity approaches or reaches saturation; even at the height of a very dry season, during the driest day on record, in the forest undergrowth saturation deficit dropped below 2½ mm (rel. humidity rose above 90 %) during 9 hrs. (fig. 28). In the 8 wettest months of the year saturation deficit in the undergrowth (at 1½ m) only rarely rose above a value of 6 mm (rel. hum. fell below 80 %) for more than one hour per day. During drought periods humidity can drop to rather low values even in the mesophytic forest (figs. 26-29, 33) and a saturation deficit of 15 mm (rel. hum. 55 %) was not seldom recorded. From readings made simultaneously in an extensive clearing in the forest, it appeared that the humidity, evaporation and temperature prevailing in the two stations resembled each other very closely, and accordingly the records for the clearing are considered to represent also the atmospheric conditions just above the canopy. It appeared that in the dry season(s) saturation deficit in the open could rise to considerable heights (figs. 23-25, 28, 32, 33); during the 8 wettest months it seldom reached a value of 12 mm (rel. hum. 60 %) for longer than ¼ hr./day, but during the 2 driest months the deficit generally rose above 12 mm (rel. hum. below 40 %) during at least 1 hr./day, and values above 20 mm (rel. hum. 45 %) were recorded repeatedly during more than one hour on end. During a very dry season a deficit of 22 mm (rel. hum. 42 %) is reached nearly every day for at least 2 hours, thus approaching values similar to those reported in desert regions. Yet, even during the driest periods there is a long night period of high humidity (fig. 28). Although the atmospheric humidity of the rain forest in Suriname showed a lower average and reached considerably lower minima than e.g. in Africa, it is uncertain whether these differences are real, because the records from other forests probably did not show the full seasonal range of humidity (1.4.5). During the present study extensive use was made of a set of Piche evaporimeters, although we were fully aware of the limited value of data which are obtained with an instrument that by its nature can never fully integrate the effect of various stimuli to water loss in exactly the same manner in which this is done by plants. Yet the use of a mechanical device that measures the integrated effect of the various factors by which transpiration is promoted may provide data of great ecological value, notably for comparative purposes. The advantages and limitations of the values obtained with Piche evaporimeters were discussed in 1.5.1 and 1.5.2. It appeared that the readings of capillary evaporation, especially when averaged over longer periods, may provide a very convenient measure of the relative differences in atmospheric humidity in various habitats (figs. 30, 31, 34, 45). In the forest the seasonal differences in air temperature appeared to be rather small (fig. 31), owing to the small range of the seasonal variations in overall air temperature. The daily maximum in the undergrowth of mesophytic forest generally varied between 25° and 30° C, and the minima between 20° and 22° C. The data on air temperature have been summarized in table V, and are shown graphically in figs. 31, 37-40. The soil temperature under forest cover showed only very small seasonal and daily variations, and at a depth of 2 cm presumably never exceeds a value of 28° C. The data have been summarized in table V and are shown graphically in figs. 41-44. The maximum range of temperature observed at 75 cm depth under closed forest remained below 2°. It may safely be assumed that a single reading at this depth may serve as a close approximation of the long-term average of air temperature in the undergrowth. Although being small, the differences in soil temperature under different types of vegetation appeared to provide a useful, integrating index of environmental factors, as illustrated in fig. 45. In a large clearing, where the bare soil is insolated throughout the day, down to a depth of 75 cm the average temperature is considerably more than 25° C, which is the critical value above which destruction of organic matter in the soil is assumed to proceed at a higher rate than its deposition. In savanna forest (xeromorphous forest) intensity of illumination, air temperature, evaporation, saturation deficit and soil temperature were on the average higher than in mesophytic (rain) forest, and showed somewhat greater daily and seasonal amplitudes. During the greater part of the year the differences were very small, but they became larger during the dry season (figs. 22, 27, 31, 36, 37, 39, 44, 45). The second part deals with the soils of the regions where our ecological studies were carried out. Two main geomorphological units are recognizable in this area (II.2.1, II.3): (1) the Old cristalline Basement which is of Pre-cambrian age and which in the area under consideration consists mainly of acidic, highly metamorphous rocks with igneous intrusions; (2) the Zanderij formation which forms the nearly flat “cover landscape” between the Basement and the Coastal Sediment series. The soil studies were chiefly carried out in the transitional zone between the two formation(-series): Mapane- and Upper-Coesewijne-region, and were described in sections II.2 and II.3 (cf. figs. 1-3, 46, 48, 53, 54). In this region the surface of the Basement Complex, which is the remnant of a very old peneplain, is undulating to fairly flat, dissected by numerous creeks and gullies; the soils vary from sandy clays to loamy coarse sands, and for the greater part are covered with (sub-) mesophytic lowland forest. Farther inland, ferrallitic soils — with abundant pisolithic ironstone gravel in the upper horizons — may predominate (II.4) and, locally on plateaus, very shallow soils may cover a sheet of lateritic ironstone (ferrite/ferrobauxite); the forest (III.4) is sub-mesophytic or (sub-)xeromorphous hillforest. The “Zanderij sands” which form the oldest non-consolidated sediments, vary from bleached coarse sands (with open savanna/savanna forest) to red sandy clay-loams (with sub-mesophytic forest). Although it was not our intention to develop a classification of the forest soils found in the lowlands of central Suriname, behind the coastal belt, the soil profiles were divided into 4 groups, depending on the degree of drainage, viz.; impeded, partially impeded, free, or excessive; the ferrallitic soils were kept apart. The distribution of the main types of vegetation on the nutritionally poor soils behind the coastal belt (figs. 46 and 53), presumably is mainly controlled by physical features on which the moisture relations in the soil depend; mesophytic forest is found on mesic sites, viz. on well-aerated soils where water-supply is sufficient throughout the greater part of the year. The results of the laboratory analyses (tables VI-XI) show that the majority of the soils in the sites studied, though varying in some of their characteristics (structure, texture, topography, parent materials) share many qualities which may be regarded as being typical for the majority of the soils of the rain-forest belt: in texture they are loamy to clayey, but invariably sandy, especially in the upper horizons; they are invariably acid, and are highly deficient in exchangeable bases (particularly in calcium and phosphorus), the kaolinitic clay-kolloid being strongly degraded; their organic-matter content is rather low, and the narrow C/N ratio — which is noted even in the upper horizons — indicates that humification is nearly complete and must take place very rapidly. The soils are practically devoid of weatherable minerals. The parent rock is weathered down to considerable depth and practically is split up in quartz (gravel, sand, silt), kaolin and iron (in the ferro-form in the soil solution and as ferri in coatings on the quartz grains and occasionally in the form of iron concretions). The base exchange capacity of kaolinite being very low, the humus colloids form the only adsorption complex of any importance. In the Mapane area the soil was sampled systematically in a 50-ha complex with the principal object to ascertain how much the soil varied over a small area, and to what extend variations in soil factors might account for the striking irregularities of the distributional pattern of the trees. As a matter of fact individuals of many species in stands of mesophytic forest show a non-random distribution (II.2.3, IV.5, figs. 47, 50, 52, 69); for the majority of the species studied no correlation could be found between their distribution and definite soil properties (II.2.3). Only for two species such a correlation could be ascertained (II. 2.3, figs. 50, 52). The peculiar distribution of Vouacapoua americana (fig. 46) was discussed in detail in II.2.3. By means of distributional maps for two important tree species in small areas in the Upper-Coesewijne region (figs. 55-57) the very wide ecological amplitude of many tree species of the mesophytic forest is demonstrated. Combined data on pore space and soil moisture, being of paramount ecological interest, were determined (by means of constant-volume rings) at different depths of the soil profile for a range of soil types. Methods and results are discussed in section II.6. The porosity figures given in table XII show that the total pore volume in the upper horizons of soils under forest cover is within wide limits independent of the mechanical composition of the soil, and varies between 39-47 % in the main zone of biological activity in the profile. As might have been expected, soil moisture appeared to he strongly correlated with the mechanical composition of the soil (fig. 59, tables XII-XIV). It was made plausible that the occurrence of mottling in the soil profile is connected with an interference in aeration during at least part of the year. The third part deals with a number of botanical surveys carried out in various types of mesophytic forest. Here too it was not the intention to arrive at a sociological classification, but we merely wished to obtain an impression of the order of magnitude of the differences found in these types of forest. To this end sample plots of 0.3-1 ha were divided into squares of 10x10 m; in each of these quadrats all trees of 5 cm d.b.h. and over were identified and measured. In 10 % of the quadrats also the undergrowth of 2-4½ cm d.b.h. was enumerated. The method of quadrating is described in III.1, in which section also emphasize was laid on the fact that both the size of the sample plots and of the quadrats was arbitrarily chosen; the present investigations are only meant to give a first insight in the order of magnitude of the variability existing in the composition of the forest in a small area (Mapane region) as well as over larger distances. The studies were carried out in stands of mesophytic forest belonging to the same “floristic” or “natural” area, which means that every species that was encountered in the sample plots has a natural range which is greater than the region under consideration. Yet, as was clearly demonstrated, the floristic composition of the forests which were sampled showed marked differences (tables XVII and XVIII). The heterogeneity of what is supposed to be a single stand on homogeneous (?) soil appears from the tables in which the results of enumerations in neighbouring plots are given (e.g. tables XIX-XXI). The forest on mesic sites in Suriname is typical mixed forest in that it shows the same pecularities in the distribution of the constituent species as have been described for other equatorial countries: the forest seldom shows any tendency towards single-species dominance; the composition shows distinct variations from place to place; each of the sample plots shows a different assemblage of relatively abundant, “leading” species. The latter do not exceed 20 in number, although in the whole of Suriname there are in the mesophytic forest at least some 200 species of large trees, the majority of which never become codominant. The preliminary study of the forest in Suriname indicates that it might be possible to distinguish geographic regions, within which the forest on mesic sites shows approximately the same group of “leading” species (although within such a region the relative numerical importance of each of the “leading” species shows considerable fluctuations from one place to another). Notwithstanding these heterogeneities the average floristic composition remains more or less the same in such a geographic region. Although it is admitted that some sort of phytosociological classification of the types of mesophytic forests found in Suriname is necessary, and also that it will be possible after much more data have been collected, the vegetational continuity will render any classification highly arbitrary (III.7). The hylaean forests probably form the best illustration of the principles of species individuality and community continuity, which ideas are familiar as GLEASON’s “individualistic concept of the plant association”. The preliminary sociological studies in the mesophytic forest in N Suriname scarcely brought us nearer to the methodology upon which some sort of classification — artificial as though it may be — should be based. There seem to be serious difficulties attached to an application of the standard methodology and the concepts of the Zürich-Montpellier school (III.7). Although classifications based on dominance have often been regarded as unsatisfactory, for a first, rough characterization of the composition of mesophytic forest in Suriname abundance (relative number of individuals above a certain diameter per unit area, i.e. “density” according to N-American ecologists) might prove to be the best single expression indicating the relative importance for each species. As was shown, each of the investigated stands was characterized by such a group of “leading” (i.e. numerically preponderant) tree species (table XVII); however, further study certainly will reveal that among this group of “leading” species there are many indifferents of small diagnostic value. For reasons which were discussed in section III.l, the characterization of the relative importance of a species — at least at the present state of the investigations — should be based upon a simple analytical character like the number of established individuals, which should be given preference over some complex “importance index”. As a matter of fact, abundance should be calculated using different lower diameter limits for the various socions; for instance, for the species of the upper storeys a lower limit of 25 cm d.b.h. was used. At the present it is impossible to define exactly what should be understood by an “adequate sample” (“minimal area”) for sociological purposes; any discussion on the problem of adequate sampling will have to wait till at least the broad principles of a classification of the forests have been defined and till the criteria are determined upon which the distinction of the vegetation units is to be based. If, for instance, a classification is to be based on the composition of the assemblage of the 10 most abundant (“leading”) tree species, the present study shows that in certain cases a small sample area of one hectare — provided that it is laid out adequately — in which all individuals over 10 cm are counted (and which is subsampled at 10 % for the undergrowth species over 2 cm d.b.h.) may be sufficient to establish whether a given stand belongs to a certain community or not. The use of a constant quadrat-size enabled the computation of (quadrat-) frequency data (cf. III.1 and table XV). In section III.2.1 a short description was given of mesophytic forest in the Mapane area as an example of this formation in the northern lowland regions. As was expounded in this section, to my opinion no well-marked tree strata are distinguishable in this forest; the woody species were divided into 4 size groups only for the sake of convenience. In section III.5 a comparison is made between the floristic composition of mesophytic lowland forest in Suriname and that of sample plots in analogous communities in neighbouring countries. The close resemblance between the first and an Amazonian “terra-firme” forest plot becomes particularly striking when the leading species are arranged by families. During the preliminary regeneration studies in the Suriname forest in the first place attention was paid to the diameter-class representations of the trees, especially of the main-storey species (IV.2). As was shown in section IV.2 (table XXIII, figs. 63 and 65), the diameter-class distributions of the leading canopy species differ from that of many of the principal species in African rain forests in so far that for the majority of the tree species in mesophytic forest in Suriname the number of individuals decreases logarithmically as the diameter increases. This kind of curve is typical of mixed stands of primary-forest species which are (comparatively!) shade-tolerant during their juvenile stage and which are regenerating rather continuously in climax forest (IV.I, IV. 3). Only a few, strongly light-demanding species may show a marked deficiency in the middle and/or lowest diameter-classes (fig. 64). For the majority of the main-storey species germination is the critical stage in the establishment of regeneration (IV. 3); under natural conditions, i.e. on the forest floor, a very large proportion of the tree seeds decays or is destroyed before germination. Only very few main-storey species of primary forest need illumination for the germination of their seeds (“cicatricielles durables”, e.g. Goupia glabra; IV.2, IV.3). The vast majority of the species of mesophytic forest are shade-tolerant, although this is true only in a relative sense: they need no light for the germination of their seeds and their growth in seedling and sapling stage may be much slower than that of the typical light-demanders, but for all species which were investigated it appeared that their growth in all ageclasses is (strongly) stimulated by extra illumination, up to full sunlight (IV.3). For a number of important economic species measurements of girthincrement were made in various stands of mesophytic forest, using DAWKINS’ 10-ring method (IV.4). The results of the measurements show that very large differences in increment between the species and even between individuals of one species (fig. 66) exist, further they demonstrate the seasonal and daily variations in girth (fig. 67) and the fact that rate of growth and local abundance of a species are not necessarily correlated. Making use of the preliminary results of the ecological investigations, a 50-ha forest-refining experiment was undertaken in unexploited forest in the Mapane region. Here 10 replications in 5 degrees of removal of noncommercial tree species were carried out by killing the trees with arboricides (IV.7).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 83
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.166 (1960) nr.1 p.343
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: In the previous volume of this periodical the present author reported on the occurrence of Hypericum canadense L. in the Netherlands, together with that in a similar locality in Ireland and in a more deviating locality in France, discovered by WEBB and by BOUCHARD respectively. Dr. C. SIMON of Basel, Switzerland, was so kind to send dried material of two collections from the French locality, collected by him on August 17th, 1958, and August 20th, 1959 (Haute Saône, at the beach of a lake in the region of the Etang d’Arfin, near La Mer, alt. 540 m). This material, however, appeared to belong to another species, though related to H. canadense, namely, Hypericum majus (A. Gray) Britt. Dr. Simon himself arrived already at the same conclusion, which, according to his letter, was confirmed moreover by Dr. MERXMUELLER who reported, in 1956, the finding of the latter species in Germany, in a locality where it had been introduced by U.S. military units during world war II. It is remarkable in this connection that BOUCHARD in his discussion of the possibilities of introduction into France mentioned the stay in the area in question of U.S. army units during world war I.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 84
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (2352-5754) vol.168 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: The present study deals with the late-glacial and post-glacial development of the vegetation in the loess region of South Limburg (Netherlands). In the lateglacial time the continental element in the vegetation (Artemisia) is very pronounced, probably due to the particular soil conditions in South Limburg. The zonation of FIRBAS (1949) has been applied to the South Limburg diagrams. Zone I: Tundra, a temporary amelioration of the climate (Bölling time) can be observed. Zone II: Closed pine forests present (Alleröd time). Zone III: In the lower part of the zone Pinus dominant, afterwards Belula. Zone IV: Decrease of the percentages of the herbs; Pinus dominant in the vegetation; first appearance of Corylus. Zone V: Pinus and Corylus dominant; in the lower part of the zone Ulmus and Quercus present, in the upper part also Alnus and Tilia. The development of the vegetation in the following periods of the Holocene has been interpreted with the aid of dates from the field of plant sociology. Along a valley the vegetation of the bogs itself (usually Alnion glutinosae or Alnion incanae), the vegetation on the colluvial soils (Ulmion) and the vegetation along the slopes and on the plateaus (Carpinion) were distinguished. The changes in the vegetation of these vegetation units have been followed (Fig. 3, 4 and 5). The course of the curves in the pollen diagrams has been explained by taking into account the natural succession, human influence, soil conditions, and size of the investigated bogs. Zone VI and zone VII: In the Alno-Ulmion Tilia cordata dominant. In zone VII first appearance of Fagus outside the valleys. Zone VIII: Strong influence of man in the valleys by which Tilia and Alnus decrease and Quercus and Corylus increase. Outside the valleys less influence of man resulting in a proceeding increase of Fagus. Zone IX: Regeneration of the forests in the valleys (exc. Tilia and Ulmus): Alnus increases, Corylus decreases. Outside the valleys Fagus dominant. Between the Fagus belt and the Alno-Ulmion belt probably a Querceto-Carpinetum present. Zone X: Large-scale clearance of the forests. Outside the valleys Fagus and Carpinus decrease and Corylus and Quercus increase. In the valleys transformation of the Alno-Ulmion into grassland. In the upper part of the zone increase of Pinus due to planting.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 85
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.156
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: Reeds lang is bekend, dat na het tot stand komen van de afsluitdijk en de verzoeting van het IJselmeer de flora van het Oudemirdumer Klif sterk is veranderd, Voor zover mij hekends zijn deze veranderingen echter nimmer vastgelegd. In de laatste jaren heb ik dan ook de flora van het klif vergeleken met wat Koopmans en Koopmans-Forstmann hierover in 1931 publiceerden in het Ned. Kruidkundig Archief. Bij deze vergelijking vond ik inderdaad vrij grote verschillen.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 86
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.16 (1960) nr.1 p.167
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: In. no. 15 van dit blad vermeldde ir. E. Stapelveld een vondst van Listera cordata in Drente, nl. in het Tonckenshos bij Westervelde (gem. Norg). Dit is na Vledder de tweede zekere vondst in ons land buiten de Waddeneilanden. Interessant is het voorkomen, op dezelfde plek, van nog enige boreaal-montane soorten, nl. de mossen Dicranum majus, D. rugosum (undulatum) en Plagiothecium undulatum.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 87
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Correspondentieblad ten dienste van de floristiek en het vegetatie-onderzoek van Nederland vol.15 (1960) nr.1 p.161
    Publication Date: 2015-05-08
    Description: In Correspondentieblad no.13 werd door Krusoman en Westhoff de verrassende vondst gemeld van Poa chaixii Vill., Luzula luzuloides (Lamk.) Dandy & Wilmott en L. sylvatica (Huds.) Gaud. op het landgoed Groot Haesebroek te Wassenaar. In Correspondentieblad no.14 vermeldt Londo het voorkomen van Luzula luzuloides, samen met Festuca heterophylla Lamk. en enige merkwaardige Hieracium-soorten van de omgeving van de Midden Duin- en Daalseweg te Bloemendaal, en van Poa chaixii samen met Festuca heterophylla en weer enige Hieracium-soorten van het landgoed Elswout te Overveen. Het viel mij op, dat in Duitse, Engelse en Skandinavische flora’s van bijna alle genoemde soorten gezegd wordt, dat zij in N.W.-Duitsland, in Skandinavië en in Groot-Brittannië niet inheems zijn, maar vooral in parken en hij buitenplaatsen met graszaad ingevoerd. Dit graszaad werd vooral in het midden van de vorige eeuw in Z.-Duitsland verzameld. Door vrouwen en kinderen werden aan wegen bosranden de zaden van grasachtige planten bijeengebracht. Het is te begrijpen, dat hierbij niet alleen grassen, maar ook Luzula’s verzameld werden en dat bovendien allerlei andere zaden in dit mengsel terechtkwamen. Dit zaadmengsel werd in grote hoeveelheden als „Waldgras” of „Schattengras” naar het buitenland uitgevoerd, waar het gebruikt werd om de ondergroei in bossen en parken te „verbeteren”. Hoewel mij geen gegevens over import van deze zaden in Nederland bekend zijn, is de overeenkomst van de bovengenoemde reeks soorten met de in het buitenland als geïmporteerd met dit zaadmengsel opgegeven planten zo opvallend, dat ik er niet aan twijfel, dat ook in ons land van dit zaadmengsel op vrij grote schaal is gebruik gemaakt. Ik ontleen deze gegevens aan Hylander, die in Symbolae Botanicae Upsaliensis 7, 1943, onder de titel „Die Grassameneinkömmlinge schwedischer Parke” een zeer uitgebreide studie publiceerde van de vele soorten, die in Skandinavië met vooral uit Duitsland en Frankrijk afkomstige graszaadmengsels ingevoerd en ten dele ingeburgerd zijn. Dit alles werd voor mij aanleiding om de in Nederland bekende vindplaatsen van bovengenoemde soorten nauwkeurig na te gaan, wat tot het volgende resultaat leidde.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 88
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.708
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Mr G.H. Addison, Curator of the Singapore Botanic Garden, repatriated end 1959. Mr P. Ashton, Forest Botanist, Brunei, will return to England after expiry of his contract early 1950. He obtained a grant for some years to work out his data on various items, Dipterocarps and other trees, of Borneo, as a research student with the ”Old Schools”, Cambridge, England.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 89
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Flora Malesiana Bulletin (0071-5778) vol.15 (1960) nr.1 p.759
    Publication Date: 2015-06-05
    Description: Addison, G.H.: Longevity in Orchid Flowers (Mal. Orch. Rev. 5, 1, 1957). ---- : Descriptions of New Malayan Hybrids (Mal. Orch. Rev. 5, 2 & 3, 1958).
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 90
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.635
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: 1. Fimbristylis savannicola Kern, spec. nov. — Sect. Fuscae Ohwi. — Fig. 1. Herba perennis, rhizomate lignoso brevissimo vaginis brunneis parce dissolutis circumdato. Culmi caespitosi, erecti, graciles sed firmuli, compressi, sulcati, dense puncticulati, glabri laevesque vel praesertim basin versus pilis albis patentibus antrorsisve pubescentes, 20—40 cm alti, 2/3— 1 mm crassi, ad basin incrassatam foliati. Folia erecta, rigida, setacea, canaliculato-conduplicata, apice abrupte acuminata, supra minute cellulosoreticulata, subtus costata, cinereo-viridia, pilis albis antrorsis dense pubescentia, ½—1 mm lata, laminis intus ad basin serie pilorum alborum a vagina separatis; vaginae striatae, cinnamomeae, antice membranaceae. Anthela subsimplex, densa, 1—2½ cm longa, 1—2 cm lata. Bracteae involucrales 3—5, setaceae, pubescentes, ima foliis consimilis, erecta, basi dilatata, inflorescentiam superans, 2—7 cm longa, ceterae multo breviores. Radii anthelae 3—6, breves, applanati, glabri vel pubescentes, denique patentes vel arcuato-reflexi, usque ad 1½ cm longi. Spiculae in apice radiorum (1—)2—6, dense aggregate, lanceolatae, valde compressae, acutiusculae, 2—4-florae, 4—5 mm longae, c. 2 mm latae. Rhachilla late alata. Glumae distiche dispositae, tenuiter membranaceae, erectae, ovatae, acuminatae, acutae, muticae, nervo medio prominente acute carinatae, fuscae, lateribus dilutioribus dense glanduloso-puncticulatis, 4—4½ mm longae, c. 2½, mm latae, inferiores 2 vacuae, minores, mucronulatae. Stamina 3, antheris linearibus, c. 2 mm longis, connectivo in appendicem brevem rubram laevem producto. Stylus tenuis, triquetrus, ad basin pyramidatoincrassatus, glaber, 3—3½ mm longus, stigmatibus 3 quam stylus brevioribus. Nux obovata, obtuse trigona, leviter tricostata, breviter stipitata, vix umbonulata, dense verruculosa, primo albida, denique straminea, c. 1 mm longa, 2/3 mm lata, cellulis extimis fere isodiametricis indistincte puncticulata.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 91
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.2 p.1
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: As a phylogenist, I have often experienced that a relatively small number of scientifically working botanists realize the importance — or even the existence — of the factor time. It is true that many of them never come across that factor; for a man who through his microscope analyses the structure of a tissue, or a man who with the most delicate methods investigates the composition of organic compounds in a vacuole, the factor time is quite insignificant, as long as they keep analysing and do not ask where things come from (which they usually don’t). However, the changes which time may entail in the material investigated, are practically always interpretable in terms of reversibility or periodicity. They seldom or never evoke thoughts of a farther past than a few hours, days, or years. I have sometimes felt astonished, moreover, that even morphologists who study the ontogeny of organs to the minutest details consciously or unconsciously stop at what they cannot observe with their senses, directly or by the mediation of their instruments; the step from ontogenist to phylogenist seems to be a very wide one.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 92
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Blumea - Biodiversity, Evolution and Biogeography of Plants (0006-5196) vol.10 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2015-03-06
    Description: The present study includes the whole genus Madhuca and is not restricted to those of the Malaysian area only. The results of this study could not have been obtained without the kind help of the Directors of the herbaria of Berkeley (U.S.A.), Berlin, Bogor, Florence, Jamaica Plain (U.S.A.), Kepong, Kew, Lae, Leiden, London, Manokwari, Paris, Singapore, Utrecht and Washington to whom I express my most sincere thanks. The abbreviations of the names of herbaria are those proposed in the Index Herbariorum by Lanjouw and Stafleu. The herbarium of the Forest Department in Manokwari, is still indicated by Holl, the original abbreviation.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 93
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.11 (1960) nr.1 p.62
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The several Dipsocoridae reported from the Caribbean islands include three species of Cryptostemma: smithi McAtee & Malloch, 1925 (Grenada), uhleri McAtee & Malloch, 1925 (St. Vincent), and pratti Usinger, 1945 (Puerto Rico). In the present paper an additional Caribbean Cryptostemma is described, cobbeni sp. n. (Bonaire). I am grateful to Ir. R. H. COBBEN, of the Landbouwhogeschool at Wageningen, for the opportunity of investigating the interesting material collected by him.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 94
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.41
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: A study of the several fresh and brackish-water springs on Curaçao, carried out by Dr. P. WAGENAAR HUMMELINCK, revealed (a) the common occurrence on that island of Dugesia festai (Borelli 1898), a species which until then had only been known from the South American mainland (nearest find: Ecuador!), and (b) a hitherto undescribed species of Bothromesostoma, which is probably more abundant than the single discovery of it in small rain-puddles suggests. No Turbellaria were collected in the few springs which were sampled on Bonaire and Aruba.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 95
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Studies on the Fauna of Curaçao and other Caribbean Islands (0166-5189) vol.10 (1960) nr.1 p.1
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: The area dealt with in this publication requires definition. In order to avoid misunderstanding, its individual components are listed as follows (see Table 1): Bahamas — Bimini’s, Cat Key, New Providence Lesser Antilles, with the following groups: Virgin Islands — St. Thomas, St. John, St. Croix Windward Group — Anguilla and Dog Island, St. Martin and Tintamarre, St.-Barthélemy (= St. Barts) and La Fourche, Saba, St. Eustatius, St. Christopher (= St. Kitts) and Nevis, Barbuda, Antigua, Grenada Trinidad and Tobago Leeward Group — Los Testigos, Los Frailes, Margarita with Coche and Cubagua, Los Hermanos, Blanquilla, Tortuga, Orchila, Los Roques, Bonaire, and Klein Bonaire, Klein Curaçao, Curaçao, Aruba South American mainland — Colombia (La Goajira) and Venezuela (Paraguaná, Dto. Federal, state of Sucre) With very few exceptions, to be mentioned later, the material upon which this publication is based was gathered by Dr. P. Wagenaar Hummelinck, and I should like to take this opportunity to thank him publicly for the privilege of being allowed to study that portion of his collected material with which I am familiar.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 96
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Bijdragen tot de Dierkunde (0067-8546) vol.30 (1960) nr.1 p.81
    Publication Date: 2014-11-07
    Description: Im ökologischen Teil unserer Abhandlung über Holozän-Ostracoden der Niederlande ist eine Übersicht von den uns bis jetzt bekannten Tatsachen, die die Ökologie von Ostracoden des Nordseegebietes betreffen, gegeben (Schrifttum 4, T. III). Da auf diesem Gebiet noch sehr wenig Arbeit geleistet wurde, ist diese Übersicht recht fragmentarisch. So mangelt es uns an Daten über die Zusammenstellung der Ostracodenbiocoenosen im polyhalinen Wasser, deren Kenntnis von großem Belang ist im Verband mit den faunistischen Veränderungen welche beim Übergang vom Brackwasser nach dem marinen auftreten. Ganz allgemein kann gesagt werden, daß eine Untersuchung von einer Serie Proben, die genommen wurden in einem Gebiet, wo nacheinanderfolgend süßwasser, brack- und rein marine Bereiche vorkommen, eine wesentliche Vervollständigung unserer heutigen Kenntnis über die Ökologie der Ostracoden Nordwesteuropas darstellen könnte.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 97
    facet.materialart.
    Unknown
    University of California, Scripps Institution of Oceanography
    In:  EPIC3San Diego, University of California, Scripps Institution of Oceanography
    Publication Date: 2016-01-27
    Repository Name: EPIC Alfred Wegener Institut
    Type: PANGAEA Documentation , notRev
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 98
    facet.materialart.
    Unknown
    Gerhart-Hauptmann-Schule
    In:  EPIC3Sontra, Gerhart-Hauptmann-Schule
    Publication Date: 2014-12-16
    Repository Name: EPIC Alfred Wegener Institut
    Type: PANGAEA Documentation , notRev
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 99
    facet.materialart.
    Unknown
    Museum Ferdinandeum
    In:  EPIC3Innsbruck, Museum Ferdinandeum
    Publication Date: 2019-07-17
    Repository Name: EPIC Alfred Wegener Institut
    Type: PANGAEA Documentation , notRev
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 100
    facet.materialart.
    Unknown
    University of California, Scripps Institution of Oceanography
    In:  EPIC3San Diego, University of California, Scripps Institution of Oceanography
    Publication Date: 2016-01-25
    Repository Name: EPIC Alfred Wegener Institut
    Type: PANGAEA Documentation , notRev
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Format: image/jpeg
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
Close ⊗
This website uses cookies and the analysis tool Matomo. More information can be found here...