ALBERT

Description: Tweestaarten Diplura behoren met de springstaarten Collembola en beentasters Protura tot de Entognatha. Dat zijn kleine ongevleugelde bodemdieren met zes poten, die zich onderscheiden van de insecten door hun verzonken monddelen. Tot nu toe waren twee soorten voor Nederland gemeld, maar voor België 13. Tijdens een onderzoek naar in mierennesten levende organismen werden twee soorten gevonden die nog niet uit Nederland bekend waren. Verder onderzoek zal zeker nog meer nieuwe tweestaarten kunnen opleveren.

Description: Larven van kriebelmuggen komen uitsluitend voor in stromend water, waar ze met hun waaiervormige monddelen deeltjes filteren uit het voorbij stromende water. Het zijn goede indicatoren voor zuurstofrijk water. Tot nu toe was niet duidelijk welke soorten precies voorkomen in Nederland en België en de determinatie van kriebelmuggen wordt vaak als lastig beschouwd. Om dit te verhelpen, presenteren we hier determinatietabellen voor alle in Nederland en België voorkomende soorten, zowel voor larven van het laatste stadium als voor poppen.

Description: De catalogus van de Nederlandse kevers uit 2010 geeft het meest recente overzicht van de Nederlandse kevers. Er staan 372 soorten loopkevers op deze lijst. Per soort wordt een overzicht gegeven van de provincies waaruit waarnemingen bekend zijn. Voor elk zogenaamd provincierecord is een collectie-exemplaar aangeduid als bewijsexemplaar. Sinds 2010 is er veel nieuwe informatie over loopkevers bekend geworden. In dit artikel worden de wijzigingen in de lijst toegelicht.

Description: Hoe een leek op het gebied van wespen en bijen toch een leuke vondst kan doen. Op zonnige dagen gaat de auteur regelmatig op ‘tuinsafari’. Een tuin waarin rekening wordt gehouden met vogels en insecten, door keuze van beplanting en het ophangen van insectenhotels. De inspanningen leverden op 23 juli 2014 een opvallende wesp op. In een bijna automatische reactie werden snel foto’s gemaakt, in de hoop ze later te kunnen determineren. De wesp vloog daarna weg en werd niet meer gezien. Na determinatie blijkt het reuzenertswesp Leucospis dorsigera te zijn, een nieuwe soort bronswesp voor Nederland.

Description: De gewone citroenzweefvlieg Xanthogramma pedissequum is een eenvoudig te herkennen zweefvlieg. Tenminste, dat dachten we tot voor kort. Nu blijkt dat de bijna identieke X. dives en X. stackelbergi ook in Nederland rondvliegen. Gelukkig zijn er enkele kenmerken waarmee deze drie soorten citroenzweefvlieg in het veld redelijk herkenbaar blijken. In dit artikel bespreken we deze kenmerken en geven we informatie over verspreiding en vliegtijden van de drie soorten.

Description: Wespblaaskoppen Leopoldius worden ondanks hun opvallende uiterlijk maar weinig waargenomen. De soorten zijn lastig van elkaar te onderscheiden en bovendien werden tot voor kort variabele kenmerken gebruikt, wat tot veel verwarring heeft geleid. Nu blijkt dat alleen vrouwtjes met zekerheid te herkennen zijn aan de vorm van het klampje. Dit is een lepelvormig uitsteeksel onder het vijfde achterlijfsegment. Het wordt gebruikt bij het afzetten van eieren op een gastheer. Waarschijnlijk zijn limonadewespen de belangrijkste gastheer van Leopoldius. In dit artikel wordt een nieuwe soort voor België en een nieuwe soort voor Luxemburg gemeld. Daarnaast wordt een overzicht geboden van waarnemingen in Nederland, België en Luxemburg en een sleutel tot de Noordwest-Europese soorten.

Description: Ondanks de fors toegenomen aandacht voor watermacrofauna sinds begin jaren 1980 is de schietmot Molanna albicans maar sporadisch aangetroffen. In dit artikel wordt de eerste larvenvondst van M. albicans buiten Drenthe beschreven. Samen met de vindplaatsen in Drenthe is de soort nu van vijf vennen in Nederland bekend. Aanvullend worden de determinatiekenmerken aan de hand van foto’s geïllustreerd.

Description: Caddisflies are a species rich insect order. The adults are moth-like, but their wings bear hairs instead of scales. The larvae are aquatic and live in self-constructed cases, made of plant material, sand or debris. The species are used as indicators of water quality, but much is still not known about their biology and ecology. In this paper the preferred substrates and phenology of the larvae of 13 species are described, using the data of a survey of two lowland streams in the east of the Netherlands.

Description: Slakkendodende vliegen danken hun naam aan hun roofzuchtige, parasitaire larven, die het op slakken gemunt hebben. Uit België en Nederland zijn circa 60 soorten uit deze familie bekend, maar er zijn er zeker meer te ontdekken. Dit artikel meldt een nieuwe soort voor de Nederlandse fauna uit het genus Psacadina, dat in beide landen drie soorten telt. De herkenning en het voorkomen van de drie soorten wordt uitgebreid besproken.

Description: Zwarte vliegen behoren tot de muggen, maar door hun korte antennen doen ze oppervlakkig aan vliegen denken. De mannetjes zien er met hun grote kop en grote ogen heel anders uit dan de vrouwtjes, die een kleine kop met kleine ogen hebben. In het voorjaar vormen sommige soorten opvallend grote zwermen op windluwe plekken. Aan de 17 soorten die reeds uit Nederland bekend waren, kan er nu één worden toegevoegd: Bibio venosus.

Description: Astrobunus laevipes is een hooiwagen die via het Rijnbekken recentelijk ons land is binnengekomen. Er waren al vondsten langs de Waal en Nederrijn in Gelderland en het meest oostelijke puntje van de provincie Utrecht. Door gerichte inventarisaties kunnen wij de hooiwagen nu nieuw voor de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant melden. Daarnaast is er van A. laevipes nu ook een waarneming langs de IJssel en enkele westelijker in de provincie Utrecht. Allerlei rivierbegeleidende biotopen langs (uitlopers van) de Nederrijn en Waal worden al door deze opmerkelijke hooiwagen bevolkt, maar de noordelijke uitbreiding via de IJsselvallei lijkt veel trager te verlopen. De Maas lijkt nog niet bereikt.

Description: De familie der sluipvliegen is één der soortenrijkste vliegenfamilies in ons land. De larven ontwikkelen zich inwendig in ongewervelden, veelal vlinderrupsen. De familie is in ons land relatief goed bestudeerd. In dit artikel wordt wederom een soort voor het eerst uit ons land vermeld. Hiermee komt het totaal aantal soorten dat in Nederland ooit vastgesteld is op 334.

Description: Mariene borstelwormen vormen een ecologisch belangrijke, soortenrijke groep. Van diverse families is niet veel bekend over het voorkomen in Nederland en de bamboewormen (familie Maldanidae) behoren tot de slechtst bekende groepen. Bamboewormen danken hun naam aan de lange en aan het uiteinde verdikte segmenten. In dit artikel wordt een nieuwe bamboeworm voor Nederland besproken en een opsomming gegeven van de nu bekende inheemse soorten.

Description: Slakkendodende vliegen zijn nog relatief slecht onderzocht in ons land, zeker de kleine soorten. De vertegenwoordigers van het genus Anticheta zijn kleine vliegjes, waarvan slechts twee soorten uit ons land bekend waren. Uitgebreider onderzoek, zowel in collecties als in het veld, heeft twee nieuwe soorten voor de fauna aan het licht gebracht: Anticheta nigra en A. obliviosa. Van de eerste soort waren wereldwijd slechts acht exemplaren bekend.

Description: Zelfs in een goed onderzochte insectengroep als de zweefvliegen zijn nog altijd nieuwe soorten voor de Nederlandse fauna te ontdekken. Ook in 2014 was het weer raak, dit keer in het fraaie natuurgebied rond de Drentsche Aa. Het lijkt niet toevallig dat deze aanvulling op de Nederlandse fauna juist hier werd gevonden. Deze vindplaats vult ecologische informatie uit het buitenland aan, waardoor langzamerhand een beeld begint te ontstaan van de levenswijze van deze zeldzame zweefvlieg, waarover tot voor kort weinig bekend was.

Description: De doornkaakzandbij ziet er in het voorjaar een beetje anders uit dan in de zomer. Daarom worden de voorjaarsdieren door sommigen tot een andere soort beschouwd dan de zomerdieren. Uit Nederland zijn slechts drie exemplaren bekend: twee uit het voorjaar en één uit de zomer. Toevallig komen alle exemplaren uit hetzelfde gebied. Of is dit geen toeval?

Description: Elfjes behoren tot de vroegste zweefvliegen die in het voorjaar uit de pop kruipen. Rond bloeiende wilgen wemelt het vaak van wilgenelfjes Melangyna lasiophthalma, waardoor het zoeken naar de zeldzamere soorten soms lastig is. Toch zijn de meeste soorten relatief makkelijk van elkaar te onderscheiden. Met de vondst van het Sachalinelfje M. pavlovskyi wordt het echter weer iets lastiger.

Description: Steltmuggen lijken op langpootmuggen en zijn daar nauw aan verwant. Veel soorten zijn groot en karakteristiek gekleurd, maar toch zijn ze in Nederland nog weinig bestudeerd. Dit artikel bewijst dat er nog veel te ontdekken valt: in één jaar tijd zijn drie soorten gevonden die nog niet uit ons land bekend waren: Atypophthalmus inustus, Molophilus niger en Arctoconopa melampodia. Hiermee komt het totaal aantal soorten voor Nederland op 149. De nieuwe meldingen sluiten goed aan op het bekende verspreidingsgebied.

Description: Jalla dumosa is een in Nederland zeer zeldzame pentatomide, die in 1969 voor het laatst was waargenomen op Terschelling. Na 45 jaren zonder waarnemingen werd ze in 2014 weer in klein aantal waargenomen in de Kooiduinen op Ameland. Rupsen van onder andere de duinparelmoervlinder en de sint-jansvlinder stonden daar op het menu. In deze bijdrage wordt informatie samengevat over de vondsten in Nederland, de biologie en de verspreiding van de soort.

Description: In August 2014 the exotic jellyfish Blackfordia virginica was captured in the harbour of Amsterdam. This is the first confirmed record of this species in the Netherlands, although in October 2013 a possible specimen was filmed and released. This indicates that the species might be established in the Amsterdam area, although repeated introduction with ballast water cannot be ruled out. In September 2014 hydrozoan polyp colonies closely resembling those of B. virginica were collected near IJmuiden in the Noordzeekanaal, a canal connecting Amsterdam with the North Sea at IJmuiden.

Description: Wie een steen of boomstronk omkeert en voor het eerst een Trogulus opmerkt, zal dit bizarre beest niet direct associëren met een hooiwagen. Met de korte, stevige poten, het afgeplatte achterlijf dat overdekt is met strooisel en zand, en een trage manier van voortbewegen is het een ongewone verschijning. De soorten van dit geslacht zijn bodembewoners die zich voornamelijk voeden met kleine huisjesslakken. Uit ons land waren tot nu toe twee soorten bekend. De identiteit van een van die twee was lang onzeker, maar door nieuwe inzichten is nu duidelijk om welke soort het werkelijk gaat. In Nederland blijkt bovendien nog een derde soort voor te komen, die hier voor het eerst gemeld wordt.

Description: Roofvliegen zijn met 40 Nederlandse soorten een vrij kleine groep, die behoorlijk goed is onderzocht. Het gebeurt dan ook niet vaak dat er een nieuwe soort voor de Nederlandse fauna kan worden opgetekend. De meeste roofvliegen zijn grijze vliegen, zo niet de stamjagers van het genus Choerades. Dit zijn juist vrij opvallend gekleurde vliegen. Zo heeft de rode dennenstamjager Choerades gilvus een rood gekleurd achterlijf. Opmerkelijk genoeg blijkt dat in Nederland juist onder deze opvallende verschijning twee soorten schuilgaan.

Description: Onlangs werd op een braakliggend terrein in Roermond de zaadkever Bruchus brachialis verzameld. Dit is de eerste Nederlandse vondst van deze zuidelijke soort. Een reeks recente waarnemingen uit de ons omringende landen laat zien dat deze soort al enige jaren in een noordwaartse areaaluitbreiding verwikkeld is. Met deze ontdekking komt het aantal Nederlandse Bruchus-soorten op zeven.

Description: Nieuw gevormd landschap, zoals jonge duinvalleien, opgespoten polders en bedrijventerreinen in ontwikkeling vormen de habitat van gespecialiseerde soorten. Je moet tegen een stootje kunnen om in een dergelijke zandige, schaars begroeide omgeving te overleven. Vooral langdurig warme, droge perioden vormen een probleem voor vochtminnende bodemdieren. De springstaartsoorten die hier overleven zijn warmteminnend en droogteresistent, een bijzondere combinatie voor bodemdieren. Dit geldt ook voor Entomobrya unostrigata, een nieuwe aanwinst voor de fauna van Noordwest-Europa. Er is een aantal populaties van deze soort op de Tweede Maasvlakte gevonden. De dieren zaten hier onder stenen en hout op opgespoten zand.

Description: De Polychaeta vormen een groep van vrijwel uitsluitend mariene wormen, gekenmerkt door een geleed lichaam met aan de meeste leden een tamelijk groot aantal borstels. Het is een soortenrijke groep; ze spelen een belangrijke rol in de ecologie en diversiteit van vooral zachte, maar ook harde zeebodems. In vergelijking met de kreeftachtigen en weekdieren, eveneens soortenrijke groepen in dezelfde biotoop, zijn borstelwormen minder goed onderzocht. In dit artikel wordt de zeerups Fimbriosthenelais minor nieuw voor ons land gemeld. Met name op stenige en schelprijke bodems zijn nog meer nieuwe borstelwormen voor ons land te verwachten.

Description: Het kalkdoorntje is een zeldzame sprinkhanensoort, die vooral bekend is uit Zuid-Limburg en van enkele locaties in het rivierengebied. Over het voorkomen van dit kleine sprinkhaantje binnen de Gelderse Poort was lange tijd weinig bekend. Pas vanaf 2007 worden regelmatig waarnemingen gedaan. Toevallige waarnemingen op, voor de auteur, onverwachte locaties vormden de aanleiding voor een grondige inventarisatie in de jaren 2011-2013. Hieruit komt naar voren dat het kalkdoorntje een ruime verspreiding heeft binnen de Gelderse Poort en een meer diverse biotoopkeuze heeft dan voorheen bekend was.

Description: A&P Technology has developed a braided material approach for fabricating lightweight, high-strength hybrid gears for aerospace drive systems. The conventional metallic web was replaced with a composite element made from A&P's quasi-isotropic braid. The 0deg, plus or minus 60 deg braid architecture was chosen so that inplane stiffness properties and strength would be nearly equal in all directions. The test results from the Phase I Small Spur Gear program demonstrated satisfactory endurance and strength while providing a 20 percent weight savings. (Greater weight savings is anticipated with structural optimization.) The hybrid gears were subjected to a proof-of-concept test of 1 billion cycles in a gearbox at 10,000 revolutions per minute and 490 in-lb torque with no detectable damage to the gears. After this test the maximum torque capability was also tested, and the static strength capability of the gears was 7x the maximum operating condition. Additional proof-of-concept tests are in progress using a higher oil temperature, and a loss-of-oil test is planned. The success of Phase I led to a Phase II program to develop, fabricate, and optimize full-scale gears, specifically Bull Gears. The design of these Bull Gears will be refined using topology optimization, and the full-scale Bull Gears will be tested in a full-scale gear rig. The testing will quantify benefits of weight savings, as well as noise and vibration reduction. The expectation is that vibration and noise will be reduced through the introduction of composite material in the vibration transmission path between the contacting gear teeth and the shaft-and-bearing system.

Description: Rotorcraft conceptual design capability is needed in government laboratories in order to assess how technology will affect future systems and to support decisions regarding investment for technology maturation. Conceptual design is required in industry to define new aircraft and support aircraft development. With the current intense interest in innovative propulsion concepts, these requirements are even stronger. The NASA Rotary Wing Project has developed a tool to meet these requirements: NASA Design and Analysis of Rotorcraft (NDARC).

Description: Modern aircraft design often puts the engine exhaust in close proximity to the airframe surfaces. Aircraft noise prediction tools must continue to develop in order to meet the challenges these aircraft present. The Jet-Surface Interaction Tests have been conducted to provide a comprehensive quality set of experimental data suitable for development and validation of these exhaust noise prediction methods. Flow measurements have been acquired using streamwise and cross-stream particle image velocimetry (PIV) and fluctuating surface pressure data acquired using flush mounted pressure transducers near the surface trailing edge. These data combined with previously reported far-field and phased array noise measurements represent the first step toward the experimental data base. These flow data are particularly applicable to development of noise prediction methods which rely on computational fluid dynamics to uncover the flow physics. A representative sample of the large flow data set acquired is presented here to show how a surface near a jet affects the turbulent kinetic energy in the plume, the spatial relationship between the jet plume and surface needed to generate surface trailing-edge noise, and differences between heated and unheated jet flows with respect to surfaces.

Description: The National Aeronautics and Space Administration has been developing a novel docking system to meet the requirements of future exploration missions to low-Earth orbit and beyond. A dynamic gas pressure seal is located at the main interface between the active and passive mating components of the new docking system. This seal is designed to operate in the harsh space environment, but is also to perform within strict loading requirements while maintaining an acceptable level of leak rate. In this study, a candidate silicone elastomer seal was designed, and multiple subscale test articles were manufactured for evaluation purposes. The force required to fully compress each test article at room temperature was quantified and found to be below the maximum allowable load for the docking system. However, a significant amount of scatter was observed in the test results. Due to the stochastic nature of the mechanical performance of this candidate docking seal, a statistical process control technique was implemented to isolate unusual compression behavior from typical mechanical performance. The results of this statistical analysis indicated a lack of process control, suggesting a variation in the manufacturing phase of the process. Further investigation revealed that changes in the manufacturing molding process had occurred which may have influenced the mechanical performance of the seal. This knowledge improves the chance of this and future space seals to satisfy or exceed design specifications.

Description: Icing calculations were performed for a NACA 0012 swept wing tip using LEWICE3D Version 3.48 coupled with the ANSYS CFX flow solver. The calculated ice shapes were compared to experimental data generated in the NASA Glenn Icing Research Tunnel (IRT). The IRT tests were designed to test the performance of the LEWICE3D ice void density model which was developed to improve the prediction of swept wing ice shapes. Icing tests were performed for a range of temperatures at two different droplet inertia parameters and two different sweep angles. The predicted mass agreed well with the experiment with an average difference of 12%. The LEWICE3D ice void density model under-predicted void density by an average of 30% for the large inertia parameter cases and by 63% for the small inertia parameter cases. This under-prediction in void density resulted in an over-prediction of ice area by an average of 115%. The LEWICE3D ice void density model produced a larger average area difference with experiment than the standard LEWICE density model, which doesn't account for the voids in the swept wing ice shape, (115% and 75% respectively) but it produced ice shapes which were deemed more appropriate because they were conservative (larger than experiment). Major contributors to the overly conservative ice shape predictions were deficiencies in the leading edge heat transfer and the sensitivity of the void ice density model to the particle inertia parameter. The scallop features present on the ice shapes were thought to generate interstitial flow and horse shoe vortices which enhance the leading edge heat transfer. A set of changes to improve the leading edge heat transfer and the void density model were tested. The changes improved the ice shape predictions considerably. More work needs to be done to evaluate the performance of these modifications for a wider range of geometries and icing conditions.

Description: Advanced hafnia-rare earth oxides, rare earth aluminates and silicates have been developed for thermal environmental barrier systems for aerospace propulsion engine and thermal protection applications. The high temperature stability, low thermal conductivity, excellent oxidation resistance and mechanical properties of these oxide material systems make them attractive and potentially viable for thermal protection systems. This paper will focus on the development of the high performance and high temperature capable ZrO2HfO2-rare earth based alloy and compound oxide materials, processed as protective coating systems using state-or-the-art processing techniques. The emphasis has been in particular placed on assessing their temperature capability, stability and suitability for advanced space vehicle entry thermal protection systems. Fundamental thermophysical and thermomechanical properties of the material systems have been investigated at high temperatures. Laser high-heat-flux testing has also been developed to validate the material systems, and demonstrating durability under space entry high heat flux conditions.

Description: This briefing provides a project overview and gives insight into the 2014 technical accomplishments for the UAS Integration in the NAS Project.

Description: A design methodology based on streamline-tracing is discussed for the design of external-compression, supersonic inlets for flight below Mach 2.0. The methodology establishes a supersonic compression surface and capture cross-section by tracing streamlines through an axisymmetric Busemann flowfield. The compression system of shock and Mach waves is altered through modifications to the leading edge and shoulder of the compression surface. An external terminal shock is established to create subsonic flow which is diffused in the subsonic diffuser. The design methodology was implemented into the SUPIN inlet design tool. SUPIN uses specified design factors to design the inlets and computes the inlet performance, which includes the flow rates, total pressure recovery, and wave drag. A design study was conducted using SUPIN and the Wind-US computational fluid dynamics code to design and analyze the properties of two streamline-traced, external-compression (STEX) supersonic inlets for Mach 1.6 freestream conditions. The STEX inlets were compared to axisymmetric pitot, two-dimensional, and axisymmetric spike inlets. The STEX inlets had slightly lower total pressure recovery and higher levels of total pressure distortion than the axisymmetric spike inlet. The cowl wave drag coefficients of the STEX inlets were 20% of those for the axisymmetric spike inlet. The STEX inlets had external sound pressures that were 37% of those of the axisymmetric spike inlet, which may result in lower adverse sonic boom characteristics. The flexibility of the shape of the capture cross-section may result in benefits for the integration of STEX inlets with aircraft.

Description: The CAWAPI-2 coordinated project has been underway to improve CFD predictions of slender airframe aerodynamics. The work is focused on two flow conditions and leverages a unique flight data set obtained with the F-16XL aircraft for comparison and verification. These conditions, a low-speed high angle-of-attack case and a transonic low angle-of-attack case, were selected from a prior prediction campaign wherein the CFD failed to provide acceptable results. In re-visiting these two cases, approaches for improved results include better, denser grids using more grid adaptation to local flow features as well as unsteady higher-fidelity physical modeling like hybrid RANS/URANS-LES methods. The work embodies predictions from multiple numerical formulations that are contributed from multiple organizations where some authors investigate other possible factors that could explain the discrepancies in agreement, e.g. effects due to deflected control surfaces during the flight tests, as well as static aeroelastic deflection of the outer wing. This paper presents the synthesis of all the results and findings and draws some conclusions that lead to an improved understanding of the underlying flow physics, and finally making the connections between the physics and aircraft features.

Description: Combustion-based sources of shaft power tend to significantly penalize distributed propulsion concepts, but electric motors represent an opportunity to advance the use of integrated distributed propulsion on an aircraft. This enables use of propellers in nontraditional, non-thrust-centric applications, including wing lift augmentation, through propeller slipstream acceleration from distributed leading edge propellers, as well as wingtip cruise propulsors. Developing propellers for these applications challenges long-held constraints within propeller design, such as the notion of optimizing for maximum propulsive efficiency, or the use of constant-speed propellers for high-performance aircraft. This paper explores the design space of fixed-pitch propellers for use as (1) lift augmentation when distributed about a wing's leading edge, and (2) as fixed-pitch cruise propellers with significant thrust at reduced tip speeds for takeoff. A methodology is developed for evaluating the high-level trades for these types of propellers and is applied to the exploration of a NASA Distributed Electric Propulsion concept. The results show that the leading edge propellers have very high solidity and pitch well outside of the empirical database, and that the cruise propellers can be operated over a wide RPM range to ensure that thrust can still be produced at takeoff without the need for a pitch change mechanism. To minimize noise exposure to observers on the ground, both the leading edge and cruise propellers are designed for low tip-speed operation during takeoff, climb, and approach.

Description: Design of Experiment (DOE) testing methods were used to gather wind tunnel data characterizing the aerodynamic and propulsion forces and moments acting on a complex vehicle configuration with 10 motor-driven propellers, 9 control surfaces, a tilt wing, and a tilt tail. This paper describes the potential benefits and practical implications of using DOE methods for wind tunnel testing - with an emphasis on describing how it can affect model hardware, facility hardware, and software for control and data acquisition. With up to 23 independent variables (19 model and 2 tunnel) for some vehicle configurations, this recent test also provides an excellent example of using DOE methods to assess critical coupling effects in a reasonable timeframe for complex vehicle configurations. Results for an exploratory test using conventional angle of attack sweeps to assess aerodynamic hysteresis is summarized, and DOE results are presented for an exploratory test used to set the data sampling time for the overall test. DOE results are also shown for one production test characterizing normal force in the Cruise mode for the vehicle.

Description: A design process which incorporates the object-oriented multidisciplinary design, analysis, and optimization (MDAO) tool and the aeroelastic effects of high fidelity finite element models to characterize the design space was successfully developed and established. Two multidisciplinary design optimization studies using an object-oriented MDAO tool developed at NASA Armstrong Flight Research Center were presented. The first study demonstrates the use of aeroelastic tailoring concepts to minimize the structural weight while meeting the design requirements including strength, buckling, and flutter. A hybrid and discretization optimization approach was implemented to improve accuracy and computational efficiency of a global optimization algorithm. The second study presents a flutter mass balancing optimization study. The results provide guidance to modify the fabricated flexible wing design and move the design flutter speeds back into the flight envelope so that the original objective of X-56A flight test can be accomplished.

Description: Recent progress in the structural analysis of a Hybrid Wing-Body (HWB) fuselage concept is presented with the objective of structural weight reduction under a set of critical design loads. This pressurized efficient HWB fuselage design is presently being investigated by the NASA Environmentally Responsible Aviation (ERA) project in collaboration with the Boeing Company, Huntington Beach. The Pultruded Rod-Stiffened Efficient Unitized Structure (PRSEUS) composite concept, developed at the Boeing Company, is approximately modeled for an analytical study and finite element analysis. Stiffened plate linear theories are employed for a parametric case study. Maximum deflection and stress levels are obtained with appropriate assumptions for a set of feasible stiffened panel configurations. An analytical parametric case study is presented to examine the effects of discrete stiffener spacing and skin thickness on structural weight, deflection and stress. A finite-element model (FEM) of an integrated fuselage section with bulkhead is developed for an independent assessment. Stress analysis and scenario based case studies are conducted for design improvement. The FEM model specific weight of the improved fuselage concept is computed and compared to previous studies, in order to assess the relative weight/strength advantages of this advanced composite airframe technology

Description: Steady and unsteady aerodynamic measurements of a high-fidelity, semi-span 18% scale Gulfstream aircraft model are presented. The aerodynamic data were collected concurrently with acoustic measurements as part of a larger aeroacoustic study targeting airframe noise associated with main landing gear/flap components, gear-flap interaction noise, and the viability of related noise mitigation technologies. The aeroacoustic tests were conducted in the NASA Langley Research Center 14- by 22-Foot Subsonic Wind Tunnel with the facility in the acoustically treated open-wall (jet) mode. Most of the measurements were obtained with the model in landing configuration with the flap deflected at 39 and the main landing gear on and off. Data were acquired at Mach numbers of 0.16, 0.20, and 0.24. Global forces (lift and drag) and extensive steady and unsteady surface pressure measurements were obtained. Comparison of the present results with those acquired during a previous test shows a significant reduction in the lift experienced by the model. The underlying cause was traced to the likely presence of a much thicker boundary layer on the tunnel floor, which was acoustically treated for the present test. The steady and unsteady pressure fields on the flap, particularly in the regions of predominant noise sources such as the inboard and outboard tips, remained unaffected. It is shown that the changes in lift and drag coefficients for model configurations fitted with gear/flap noise abatement technologies fall within the repeatability of the baseline configuration. Therefore, the noise abatement technologies evaluated in this experiment have no detrimental impact on the aerodynamic performance of the aircraft model.

Description: The Environmentally Responsible Aviation Project aims to develop aircraft technologies enabling significant fuel burn and community noise reductions. Small incremental changes to the conventional metallic alloy-based 'tube and wing' configuration are not sufficient to achieve the desired metrics. One of the airframe concepts that might dramatically improve aircraft performance is a composite-based hybrid wing body configuration. Such a concept, however, presents inherent challenges stemming from, among other factors, the necessity to transfer wing loads through the entire center fuselage section which accommodates a pressurized cabin confined by flat or nearly flat panels. This paper discusses a nonlinear finite element analysis of a large-scale test article being developed to demonstrate that the Pultruded Rod Stitched Efficient Unitized Structure concept can meet these challenging demands of the next generation airframes. There are specific reasons why geometrically nonlinear analysis may be warranted for the hybrid wing body flat panel structure. In general, for sufficiently high internal pressure and/or mechanical loading, energy related to the in-plane strain may become significant relative to the bending strain energy, particularly in thin-walled areas such as the minimum gage skin extensively used in the structure under analysis. To account for this effect, a geometrically nonlinear strain-displacement relationship is needed to properly couple large out-of-plane and in-plane deformations. Depending on the loading, this nonlinear coupling mechanism manifests itself in a distinct manner in compression- and tension-dominated sections of the structure. Under significant compression, nonlinear analysis is needed to accurately predict loss of stability and postbuckled deformation. Under significant tension, the nonlinear effects account for suppression of the out-of-plane deformation due to in-plane stretching. By comparing the present results with the previously published preliminary linear analysis, it is demonstrated in the present paper that neglecting nonlinear effects for the structure and loads of interest can lead to appreciable loss in analysis fidelity.

Description: No abstract available

Description: The integrated human-in-the-loop (iHITL) simulation examined the effect of four different Detect-and-Avoid (DAA) display concepts on unmanned aircraft system (UAS) pilots' ability to maintain safe separation. The displays varied in the type and amount of guidance they provided to pilots. The study's background and methodology are discussed, followed by a presentation of the preliminary 'measured response' data (i.e., pilots' end-to-end response time in reacting to traffic alerts on their DAA display). Results indicate that display type had moderate to no affect on pilot measured response times.

Description: This Test Report summarizes the Truss Braced Wing (TBW) Aeroelastic Test (Task 3.1) work accomplished by the Boeing Subsonic Ultra Green Aircraft Research (SUGAR) team, which includes the time period of February 2012 through June 2014. The team consisted of Boeing Research and Technology, Boeing Commercial Airplanes, Virginia Tech, and NextGen Aeronautics. The model was fabricated by NextGen Aeronautics and designed to meet dynamically scaled requirements from the sized full scale TBW FEM. The test of the dynamically scaled SUGAR TBW half model was broken up into open loop testing in December 2013 and closed loop testing from January 2014 to April 2014. Results showed the flutter mechanism to primarily be a coalescence of 2nd bending mode and 1st torsion mode around 10 Hz, as predicted by analysis. Results also showed significant change in flutter speed as angle of attack was varied. This nonlinear behavior can be explained by including preload and large displacement changes to the structural stiffness and mass matrices in the flutter analysis. Control laws derived from both test system ID and FEM19 state space models were successful in suppressing flutter. The control laws were robust and suppressed flutter for a variety of Mach, dynamic pressures, and angle of attacks investigated.

Description: This report serves as the final written documentation for the Aeronautic Research Mission Directorate (ARMD) Seedling Fund's Low Energy Nuclear Reaction (LENR) Aircraft Phase I project. The findings presented include propulsion system concepts, synergistic missions, and aircraft concepts. LENR is a form of nuclear energy that potentially has over 4,000 times the energy density of chemical energy sources. It is not expected to have any harmful emissions or radiation which makes it extremely appealing. There is a lot of interest in LENR, but there are no proven theories. This report does not explore the feasibility of LENR. Instead, it assumes that a working system is available. A design space exploration shows that LENR can enable long range and high speed missions. Six propulsion concepts, six missions, and four aircraft concepts are presented. This report also includes discussion of several issues and concerns that were uncovered during the study and potential research areas to infuse LENR aircraft into NASA's aeronautics research.

Description: Reynolds-Averaged Navier-Stokes (RANS) computational fluid dynamics (CFD) analysis was conducted to study the low-speed stall aerodynamics of a GIII aircraft's swept wing modified with a laminar-flow wing glove. The stall aerodynamics of the gloved wing were analyzed and compared with the unmodified wing for the flight speed of 120 knots and altitude of 2300 ft above mean sea level (MSL). The Star-CCM+ polyhedral unstructured CFD code was first validated for wing stall predictions using the wing-body geometry from the First American Institute of Aeronautics and Astronautics (AIAA) CFD High-Lift Prediction Workshop. It was found that the Star-CCM+ CFD code can produce results that are within the scattering of other CFD codes considered at the workshop. In particular, the Star-CCM+ CFD code was able to predict wing stall for the AIAA wing-body geometry to within 1 degree of angle of attack as compared to benchmark wind-tunnel test data. Current results show that the addition of the laminar-flow wing glove causes the gloved wing to stall much earlier than the unmodified wing. Furthermore, the gloved wing has a different stall characteristic than the clean wing, with no sharp lift drop-off at stall for the gloved wing.

Description: The first airloads measurements were made in the 1950s at NACA Langley on a 15.3-foot model rotor, stimulated by the invention of miniaturized pressure transducers. The inability to predict higher harmonic loads in those early years led the U. S. Army to fund airloads measurements on the CH-34 and the UH-1A aircraft. Nine additional comprehensive airloads tests have been done since that early work, including the recent test of an instrumented UH-60A rotor in the 40- by 80-Foot Wind Tunnel at NASA Ames. This historical narrative discusses the twelve airloads tests and how the results were integrated with analytical efforts. The recent history of the UH-60A Airloads Workshops is presented and it is shown that new developments in analytical methods have transformed our capability to predict airloads that are critical for design.

Description: In recent years, NASA has invested in key activities in the areas of flight controls, handling qualities and operations of rotorcraft for civilian applications. More specifically, the flight dynamics and control discipline has focused on analyzing the unique flight control and handling qualities challenges of large rotary wing vehicles anticipated for future passenger service, and examining the effect of control system augmentation on handling qualities for current civilian helicopters in order to improve safety and reduce accident rates. This paper highlights two recent research efforts in these areas. The first is an examination of flight control and handling qualities aspects of large rotorcraft. A series of experiments were performed in the large-motion Vertical Motion Simulator at NASA Ames Research Center to quantify the effects of vehicle size on flight control requirements and piloted handling qualities. These experiments used a large tilt-rotor concept (~100 passengers) to also investigate the control augmentation required to obtain Level 1 handling qualities for a vehicle of this size. The second is an examination of the effect of control system augmentation on handling qualities for current civil rotorcraft, like those currently used for Emergency Medical Service type operations. Many current civilian helicopters have rate response type control systems and little or no control system augmentation, although current technologies allow helicopters to be fitted with stability augmentation systems, either as standard equipment or aftermarket options. A simulation experiment was conducted in the Vertical Motion Simulator to quantify the effects of advanced control modes available with a partial authority stability augmentation system on task performance and handling qualities in both good and degraded visual conditions. In addition to providing an overview of the rotary wing flight dynamics and controls research at NASA, this paper will provide an overview of these two research activities along with key results and conclusions.

Description: This briefing gives insight into the research activities and efforts being executed in order to integrate unmanned aircraft systems into the national airspace system. This briefing is to inform others of the UAS-NAS Projects progress and future directions.

Description: An airfoil system includes an airfoil body and at least one flexible strip. The airfoil body has a top surface and a bottom surface, a chord length, a span, and a maximum thickness. Each flexible strip is attached along at least one edge thereof to either the top or bottom surface of the airfoil body. The flexible strip has a spanwise length that is a function of the airfoil body's span, a chordwise width that is a function of the airfoil body's chord length, and a thickness that is a function of the airfoil body's maximum thickness.

Description: An aircraft system includes a wing and a trailing edge device coupled to the wing. The trailing edge device is movable relative to the wing, and includes a leading edge and a trailing edge having a center flap portion and a plurality of outer edge portions integrally combined with the center flap portion such that the center flap portion is shorter in width than that of outer edge portions.

Description: This paper presents an approach to the development of a scaled wind tunnel model for static aeroelastic similarity with a full-scale wing model. The full-scale aircraft model is based on the NASA Generic Transport Model (GTM) with flexible wing structures referred to as the Elastically Shaped Aircraft Concept (ESAC). The baseline stiffness of the ESAC wing represents a conventionally stiff wing model. Static aeroelastic scaling is conducted on the stiff wing configuration to develop the wind tunnel model, but additional tailoring is also conducted such that the wind tunnel model achieves a 10% wing tip deflection at the wind tunnel test condition. An aeroelastic scaling procedure and analysis is conducted, and a sub-scale flexible wind tunnel model based on the full-scale's undeformed jig-shape is developed. Optimization of the flexible wind tunnel model's undeflected twist along the span, or pre-twist or wash-out, is then conducted for the design test condition. The resulting wind tunnel model is an aeroelastic model designed for the wind tunnel test condition.

Description: One promising application of recent advances in electric aircraft propulsion technologies is a blown wing realized through the placement of a number of electric motors driving individual tractor propellers spaced along each wing. This configuration increases the maximum lift coefficient by providing substantially increased dynamic pressure across the wing at low speeds. This allows for a wing sized near the ideal area for maximum range at cruise conditions, imparting the cruise drag and ride quality benefits of this smaller wing size without decreasing takeoff and landing performance. A reference four-seat general aviation aircraft was chosen as an exemplary application case. Idealized momentum theory relations were derived to investigate tradeoffs in various design variables. Navier-Stokes aeropropulsive simulations were performed with various wing and propeller configurations at takeoff and landing conditions to provide insight into the effect of different wing and propeller designs on the realizable effective maximum lift coefficient. Similar analyses were performed at the cruise condition to ensure that drag targets are attainable. Results indicate that this configuration shows great promise to drastically improve the efficiency of small aircraft.

Description: This work explores the use of tow steered composite laminates, functionally graded metals (FGM), thickness distributions, and curvilinear rib/spar/stringer topologies for aeroelastic tailoring. Parameterized models of the Common Research Model (CRM) wing box have been developed for passive aeroelastic tailoring trade studies. Metrics of interest include the wing weight, the onset of dynamic flutter, and the static aeroelastic stresses. Compared to a baseline structure, the lowest aggregate static wing stresses could be obtained with tow steered skins (47% improvement), and many of these designs could reduce weight as well (up to 14%). For these structures, the trade-off between flutter speed and weight is generally strong, although one case showed both a 100% flutter improvement and a 3.5% weight reduction. Material grading showed no benefit in the skins, but moderate flutter speed improvements (with no weight or stress increase) could be obtained by grading the spars (4.8%) or ribs (3.2%), where the best flutter results were obtained by grading both thickness and material. For the topology work, large weight reductions were obtained by removing an inner spar, and performance was maintained by shifting stringers forward and/or using curvilinear ribs: 5.6% weight reduction, a 13.9% improvement in flutter speed, but a 3.0% increase in stress levels. Flutter resistance was also maintained using straightrotated ribs although the design had a 4.2% lower flutter speed than the curved ribs of similar weight and stress levels were higher. These results will guide the development of a future design optimization scheme established to exploit and combine the individual attributes of these technologies.

Description: This work explores the use of functionally graded materials for the aeroelastic tailoring of a metallic cantilevered plate-like wing. Pareto trade-off curves between dynamic stability (flutter) and static aeroelastic stresses are obtained for a variety of grading strategies. A key comparison is between the effectiveness of material grading, geometric grading (i.e., plate thickness variations), and using both simultaneously. The introduction of material grading does, in some cases, improve the aeroelastic performance. This improvement, and the physical mechanism upon which it is based, depends on numerous factors: the two sets of metallic material parameters used for grading, the sweep of the plate, the aspect ratio of the plate, and whether the material is graded continuously or discretely.

Description: This work extends previous investigations of active flow control for helicopter fuselage drag and download reduction to include the effects of the rotor. The development of the new wind tunnel model equipped with fluidic oscillators is explained in terms of the previous test results. Large drag reductions greater than 20% in some cases were measured during powered testing without increasing, and in some cases decreasing download in forward flight. As confirmed by Particle Image Velocimetry (PIV), the optimum actuator configuration that provided a decrease in both drag and download appeared to create a virtual (fluidic) boat-tail fairing instead of attaching flow to the ramp surface. This idea of a fluidic fairing shifts the focus of 3D separation control behind bluff bodies from controlling/reattaching surface boundary layers to interacting with the wake flow.

Description: The safety-of-flight parameters for the Adaptive Compliant Trailing Edge (ACTE) flap experiment require that flap-to-wing interface loads be sensed and monitored in real time to ensure that the structural load limits of the wing are not exceeded. This paper discusses the strain gage load calibration testing and load equation derivation methodology for the ACTE interface fittings. Both the left and right wing flap interfaces were monitored; each contained four uniquely designed and instrumented flap interface fittings. The interface hardware design and instrumentation layout are discussed. Twenty-one applied test load cases were developed using the predicted in-flight loads. Pre-test predictions of strain gage responses were produced using finite element method models of the interface fittings. Predicted and measured test strains are presented. A load testing rig and three hydraulic jacks were used to apply combinations of shear, bending, and axial loads to the interface fittings. Hardware deflections under load were measured using photogrammetry and transducers. Due to deflections in the interface fitting hardware and test rig, finite element model techniques were used to calculate the reaction loads throughout the applied load range, taking into account the elastically-deformed geometry. The primary load equations were selected based on multiple calibration metrics. An independent set of validation cases was used to validate each derived equation. The 2-sigma residual errors for the shear loads were less than eight percent of the full-scale calibration load; the 2-sigma residual errors for the bending moment loads were less than three percent of the full-scale calibration load. The derived load equations for shear, bending, and axial loads are presented, with the calculated errors for both the calibration cases and the independent validation load cases.

Description: Prior to the full-scale wind tunnel test of the UH-60A Airloads rotor, a shake test was completed on the Large Rotor Test Apparatus. The goal of the shake test was to characterize the oscillatory response of the test rig and provide a dynamic calibration of the balance to accurately measure vibratory hub loads. This paper provides a summary of the shake test results, including balance, shaft bending gauge, and accelerometer measurements. Sensitivity to hub mass and angle of attack were investigated during the shake test. Hub mass was found to have an important impact on the vibratory forces and moments measured at the balance, especially near the UH-60A 4/rev frequency. Comparisons were made between the accelerometer data and an existing finite-element model, showing agreement on mode shapes, but not on natural frequencies. Finally, the results of a simple dynamic calibration are presented, showing the effects of changes in hub mass. The results show that the shake test data can be used to correct in-plane loads measurements up to 10 Hz and normal loads up to 30 Hz.

Description: This study sought to compare four aircraft wing configurations at a conceptual level using a multi-disciplinary optimization (MDO) process. The MDO framework used was created by Georgia Institute of Technology and Virginia Polytechnic Institute and State University. They created a multi-disciplinary design and optimization environment that could capture the unique features of the truss-braced wing (TBW) configuration. The four wing configurations selected for the study were a low wing cantilever installation, a high wing cantilever, a strut-braced wing, and a single jury TBW. The mission that was used for this study was a 160 passenger transport aircraft with a design range of 2,875 nautical miles at the design payload, flown at a cruise Mach number of 0.78. This paper includes discussion and optimization results for multiple design objectives. Five design objectives were chosen to illustrate the impact of selected objective on the optimization result: minimum takeoff gross weight (TOGW), minimum operating empty weight, minimum block fuel weight, maximum start of cruise lift-to-drag ratio, and minimum start of cruise drag coefficient. The results show that the design objective selected will impact the characteristics of the optimized aircraft. Although minimum life cycle cost was not one of the objectives, TOGW is often used as a proxy for life cycle cost. The low wing cantilever had the lowest TOGW followed by the strut-braced wing.

Description: The process of developing an empirical model for jet-surface interaction noise is described and the resulting model evaluated. Jet-surface interaction noise is generated when the high-speed engine exhaust from modern tightly integrated or conventional high-bypass ratio engine aircraft strikes or flows over the airframe surfaces. An empirical model based on an existing experimental database is developed for use in preliminary design system level studies where computation speed and range of configurations is valued over absolute accuracy to select the most promising (or eliminate the worst) possible designs. The model developed assumes that the jet-surface interaction noise spectra can be separated from the jet mixing noise and described as a parabolic function with three coefficients: peak amplitude, spectral width, and peak frequency. These coefficients are fit to functions of surface length and distance from the jet lipline to form a characteristic spectra which is then adjusted for changes in jet velocity and/or observer angle using scaling laws from published theoretical and experimental work. The resulting model is then evaluated for its ability to reproduce the characteristic spectra and then for reproducing spectra measured at other jet velocities and observer angles; successes and limitations are discussed considering the complexity of the jet-surface interaction noise versus the desire for a model that is simple to implement and quick to execute.

Description: Thrust control of Vertical Takeoff and Landing (VTOL) aircraft has always been a debatable issue. In most cases, it comes down to the fundamental question of throttle versus collective. Some aircraft used throttle(s), with a fore and aft longitudinal motion, some had collectives, some have used Thrust Levers where the protocol is still "Up is Up and Down is Down," and some have incorporated both throttles and collectives when designers did not want to deal with the Human Factors issues. There have even been combinations of throttles that incorporated an arc that have been met with varying degrees of success. A previous review was made of nineteen designs without attempting to judge the merits of the controller. Included in this paper are twelve designs entered in competition for the 1961 Tri-Service VTOL transport. Entries were from a Bell/Lockheed tiltduct, a North American tiltwing, a Vanguard liftfan, and even a Sikorsky tiltwing. Additional designs were submitted from Boeing Wichita (direct lift), Ling-Temco-Vought with its XC-142 tiltwing, Boeing Vertol's tiltwing, Mcdonnell's compound and tiltwing, and the Douglas turboduct and turboprop designs. A private party submitted a re-design of the Breguet 941 as a VTOL transport. It is important to document these 53 year-old designs to preserve a part of this country's aviation heritage.

Description: This work quantifies the potential aeroelastic benefits of tailoring a full-scale wing box structure using tailored thickness distributions, material distributions, or both simultaneously. These tailoring schemes are considered for the wing skins, the spars, and the ribs. Material grading utilizes a spatially-continuous blend of two metals: Al and Al+SiC. Thicknesses and material fraction variables are specified at the 4 corners of the wing box, and a bilinear interpolation is used to compute these parameters for the interior of the planform. Pareto fronts detailing the conflict between static aeroelastic stresses and dynamic flutter boundaries are computed with a genetic algorithm. In some cases, a true material grading is found to be superior to a single-material structure.

Description: This NASA SP will discuss the discovery of airflow compressibility and the early X-planes used to explore the phenomena, as well as other discoveries that paved the way for modern aircraft design.

Description: The relative sensitivities of 309 common invertebrate species in Dutch marine waters are presented for environmental and anthropogenic pressures like organic enrichment, sedimentation and fisheries. The species were furthermore appointed to trophic groups like suspension and deposit feeders. The Dutch Ministry of Infrastructure and the Environment uses these data when calculating the Benthic Ecosystem Quality Index 2 and the Infaunal Trophic Index. These metrics aid in the mandatory monitoring of ecological quality for example for the European Water Framework Directive. The common Dutch species were selected based on their abundance according to, 1. the mwtl dataset including results of on-going monitoring programs issued by the Ministry, 2. the monitoring by volunteer scuba-divers for the anemoon Foundation and 3. the monitoring of fouling plates for the project setl.

Description: Onze fauna verandert en de mariene fauna is daarop geen uitzondering. Zuidelijke soorten koloniseren onze kustwateren en exotische soorten worden door de mens aangevoerd. Voor sommige soorten is niet duidelijk waarom ze hier opduiken. De sterk veranderende kustbiotopen spelen ongetwijfeld eveneens een rol. Een niet-aflatende stroom onverwachte soorten, soms zelfs behorend tot nieuwe genera en zelfs families maken faunistisch onderzoek in de kustwateren verrassend en boeiend. In het kader van een inventarisatie van kreeftachtigen in het Deltagebied werden in de Oosterschelde bij Zierikzee verscheidene kleine monsters genomen van diverse substraten. De monsters van roodwieren bevatten een aantal opmerkelijke soorten. Dit artikel behandelt Uromunna spec., een zeepissebeddensoort van een familie die in ons land nog niet was aangetroffen.

Description: This paper describes the discovery of a settled juvenile specimen of the stomatopod Platysquilla eusebia on the Dutch part of the Dogger Bank in the central North Sea. This is the northernmost record in Europe. The species is native to the Mediterranean and to the Atlantic coast from Portugal up to France. Further investigations have to show if the species already forms populations this far north. As the planktonic stages of P. eusebia have already been recorded in prior years, the establishment of the species should not be a problem, providing the circumstances are favourable.

Description: Met enige regelmaat duiken nieuwe springstaartsoorten op in ons land. Het vinden van een nieuwe soort is soms op toeval gebaseerd. Op een foto van een sprinkhaan was naast de linker voorpoot een klein, donker vlekje te zien. Uitvergroot bleek het om een klein springstaartje te gaan. Het zwart-wit gestreepte patroon liet geen ruimte voor twijfel over de determinatie: Fasciosminthurus quinquefasciatus, een nieuwe springstaart voor de Nederlandse fauna. In dit artikel wordt het genus en de soort voorgesteld, beschrijven we de habitat en geven we informatie over de verspreiding in de rest van Europa.

Description: De roodbruine heiderouwzwever Exoprosopa capucina is een fraaie en karakteristieke koffiebruine verschijning op de Nederlandse heideterreinen. Zoals veel wolzwevers is deze te herkennen aan de vleugeltekening en de kleur van de lichaamsbeharing. Echter naarmate de dieren ouder worden verliezen ze deze beharing en wordt de determinatie lastiger. Vermoedelijk heeft het verfomfaaide uiterlijk van een vrouwtje Exoprosopa cleomene er voor gezorgd dat deze ruim 50 jaar onopgemerkt tussen de exemplaren van E. capucina heeft gestaan.

Description: In de afgelopen jaren werd op verschillende plekken in Nederland een houtzwamkever gevonden die tot nu toe niet officieel gemeld werd: Sulcacis bidentulus. Deze soort valt binnen de zeer eenvormige familie Ciidae op door de kleur van de dekschilden, die duidelijk iets lichter bruin zijn dan de rest van het lichaam. De soort zou zich ontwikkelen in de bleke borstelkurkzwam, die voornamelijk op populieren groeit. Oudere vondsten ontbreken en de ontdekking van deze soort op meerdere locaties duidt op een recente vestiging in ons land. Dit sluit aan bij de geconstateerde uitbreiding in Midden-Europa.

Description: De boomkrekel is een slanke geelbruine krekel, die vooral opvalt door zijn melodieuze zang. Vroeger moest je naar Frankrijk om dit geluid te horen, maar tegenwoordig heerst ook in het rivierengebied bij Nijmegen een mediterrane sfeer. De boomkrekel is in 2004 voor het eerst langs de Waal gevonden en heeft zich daarna uitgebreid. In 2010 en 2011 heeft de Flora- en faunawerkgroep Gelderse Poort met vele vrijwilligers onderzoek gedaan naar de precieze verspreiding. In totaal werd de boomkrekel in 57 kilometerhokken gevonden en de verwachting is dat de soort zich de komende jaren verder zal uitbreiden.

Description: Hongerwespen behoren tot de grote groep van de sluipwespen. Het zijn slanke wespjes die typisch met hangende pootjes vliegen, waarbij de verbrede achterschenen opvallen. Ze parasiteren bijen en mogelijk ook bepaalde angeldragende wespen en worden daarom vaak bij bijenhotels waargenomen. In het kader van dit artikel zijn de meldingen van Nederlandse hongerwespen kritisch beschouwd. In totaal zijn nu negen soorten uit ons land bekend, waarvan er hier maar liefst zes voor het eerst worden gemeld.

Description: As most of the sea bottom in the Dutch part of the North Sea consists of sand, marine fauna that live in association with hard substrates are rarely monitored. We report here on the results of a species inventory in June 2011 done by scuba-diving while focusing on a wreck on the Dogger Bank and on rocky bottoms on the Cleaver Bank. This resulted in various new records of species for the Dutch part of the North Sea. This result appeared for a large part linked to the added value of monitoring with scuba-divers. It is therefore concluded that scuba-divers should be used in addition to the more traditional monitoring methods in which dredges and grabs are used, if one aims at getting an accurate view of the biodiversity present in marine regions like the North Sea.

Description: Five years after the commissioning of the offshore wind farm Egmond aan Zee, the monopiles and the rocks of the scour protection layers were covered by a wide variety of marine organisms. This paper describes the results of qualitative and quantitative assessments carried out in 2008 and 2011. The assessments were based on video footage, pictures and samples collected by divers at three different wind turbines. The ecological relevance of identified taxa is also discussed.

Description: De gouden kegelbij Coelioxys aurolimbata is uit ons land recent alleen bekend uit de zuidelijke helft van Limburg. Vóór 1960 kwam deze parasiet van de lathyrusbij Chalicodoma ericetorum ook in het rivierengebied voor. In juli van dit jaar werd de gouden kegelbij gevangen in Duiven. Mogelijk is dit de voorbode van een herovering van het rivierengebied door deze bedreigde soort.

Description: During an expedition with scuba-divers to the Dutch part of the Brown Ridge in the central North Sea in June 2013, two colonies of the jewel anemone Corynactis viridis were found on the wreck Anna Graebe. With the jewel anemone both a new species and a new animal order, the Corallimorpharia, are added to the autochthonous fauna of the Netherlands. This species typically occurs in the Mediterranean and along the Atlantic coast from Portugal and the west British Isles up to Shetland. As other records of settled colonies of C. viridis in the North Sea were recently reported from Belgian, German and English waters, it is concluded that the jewel anemone, which used to be known as an occasional visitor, should now be considered autochthonous in the North Sea.

Description: In de bodem van de Noordzee leeft een bijzondere groep van kreeften. Zij brengen hun leven door in een ondergronds gangenstelsel: de molkreeften. Het zijn algemene bewoners van het Friese Front, de Oestergronden en de Klaverbank. In, op en bij deze kreeften leven verschillende andere diersoorten: parasitaire pissebedden, een mosdiertje en twee soorten tweekleppigen. Deze bijdrage gaat in op de ecologie van de molkreeften en hun symbionten.

Description: Bryozoa or moss animals constitute a conspicuous and species-rich component of hardsubstrate benthic communities in marine and estuarine habitats. To gain insight into the biodiversity of these habitats, knowledge of bryozoan species is indispensable. Since the last comprehensive publication on Dutch species in 2004 much new information has become available. Particularly from the Dutch part of the Continental Flat of the North Sea, the largest natural area of the Netherlands, many new records have been collected. Other reasons to present an updated review are changes in nomenclature, the arrival of some exotic species and identification issues.

Description: Heleomyzidae zijn kleine tot middelgrote vliegen. Ze krijgen niet veel aandacht, omdat de meeste soorten een nogal verborgen leven leiden en bovendien niet opvallend gekleurd of getekend zijn. De Nederlandse familienaam, afvalvliegen, is voor de meeste soorten niet echt passend, maar veel soorten van de subfamilie Heteromyzinae, waartoe Tephrochlaena oraria behoort, worden dan wel weer vaker rond afval aangetroffen. Tephrochlaena oraria is echter in meerdere opzichten een buitenbeentje. Met deze soort komt de lijst van Nederlandse Heleomyzidae op 49.

Description: Cucujus cinnaberinus is een recent voor Nederland ontdekte soort. De kever staat op de Habitatrichtlijn, wat onder meer betekent dat hij beschermd is en dat de populatie gemonitord dient te worden. Inventarisatie en monitoring gebeurt in het algemeen door het weghalen van schors van recent gestorven bomen. Hierdoor wordt het leefgebied van de kever echter flink aangetast. Wij voerden een klein onderzoek uit naar de mogelijkheden om C. cinnaberinus te vangen in azijnzuurvallen, zodat de habitat intact gelaten kan worden en de soort toch geïnventariseerd kan worden. Tijdens het voorjaar van 2013 werden vier vallen opgehangen op een locatie waar zich een populatie van deze soort bevindt. Er werden slechts twee individuen verzameld; de vangmethode lijkt dus niet bijzonder geschikt.

Description: The tanaid Zeuxo holdichi, described in 1990 from Arcachon Bay in southwest France, has since then been recorded from west Portugal to northern Brittany and southwest England. The species is recorded here from the Netherlands, a further northward expansion of the range. It is hypothesised that Z. holdichi may be non-native to Europe.

Description: This paper reports on observations made during wreck dive expeditions in 2010-2012, in order to investigate the ecological relevance of shipwrecks on the Dutch Continental Shelf (dcs). Shipwrecks are biodiversity hotspots. The number of species recorded on shipwrecks is similar to the number of species found in soft bottoms of the entire dcs. The soft substrates, however, represent a vastly larger habitat on the dcs than the shipwrecks. Amongst many other taxa, juvenile and large Atlantic cod, linear skeleton shrimp, goldsinny wrasses and leopard spotted gobies were found in the shipwreck habitats. The presence of these important species and their absence from many other habitats, illustrate that shipwrecks function as key habitats, nurseries, and refugia that are rare or absent anywhere else in the Netherlands.

Description: Wolzwevers zijn vliegen waarvan de larven parasitair leven bij andere insecten. Wolzwevers van het genus Villa veroorzaken vaak determinatieproblemen. Deze problemen lijken verleden tijd met recent gepubliceerde taxonomische inzichten. Eindelijk konden nu ook de Nederlandse exemplaren van dit genus op naam gebracht worden. Deze bleken te behoren tot vier soorten, waarvan er twee vermoedelijk reeds zijn verdwenen.

Description: Sluipwespen van de groep van de Polysphinctini hebben een bijzondere levenswijze. Het vrouwtje van wesp legt een eitje op het achterlijf van een spin. Wanneer het eitje is uitgekomen brengt de larve haar hele leven op het achterlijf van de spin door. Ze maakt kleine wondjes in de huid en voedt zich met lichaamsvloeistof van de spin. Na verloop van tijd ontwikkelt de larve bulten op de rug, een teken dat ze bijna volgroeid is. Ze zuigt dan de spin leeg, de ‘grote slurp’ genaamd, en verpopt zich in het web. In dit artikel wordt de levenswijze van één van deze soorten, Acrodactyla quadrisculpta, voor het eerst beschreven en geïllustreerd.

Description: De bladwespgenera Phyllocolpa, Tubpontania, Pontania en Euura hebben gemeenschappelijk dat ze gallen vormen op wilg. Recentelijk is er veel vernieuwend taxonomisch werk verricht aan deze groepen. In dit artikel wordt de Nederlandse situatie samengevat. Uit oudere literatuur waren 18 soorten bekend en in het recent gepubliceerde gallenboek worden nog eens 11 soorten voor het eerst voor ons land vermeld. In dit artikel worden nog acht soorten aan de lijst toegevoegd en twee soorten worden van de lijst afgevoerd. In totaal zijn nu 35 soorten galvormende bladwespen van wilg uit Nederland bekend.

Description: Snuitvliegen zijn rare snuiters onder de zweefvliegen. Ze hebben een verlengd gezicht en een lange tong. Hiermee kunnen ze foerageren op bloemen met diepliggende nectar, in tegenstelling tot de meeste andere zweefvliegen. Als genus zijn de vliegen makkelijk herkenbaar, maar de zeer zeldzame soorten tussen de zeer algemene gewone snuitvlieg uithalen was niet altijd even makkelijk. In dit artikel wordt de herontdekking van de rode snuitvlieg beschreven en een tabel gegeven voor de drie Noordwest-Europese soorten.

Description: De larven van Trichoptera heten kokerjuffers en leven in het water. Veel soorten bouwen een kokertje van zand, takjes of ander materiaal, vandaar de Nederlandse naam. De volwassen dieren lijken wel wat op nachtvlinders en worden schietmotten genoemd. De laatste jaren heeft het onderzoek naar deze dieren een grote vlucht genomen. Enerzijds spelen ze een rol als indicator voor de waterkwaliteit. De larven worden dan ook veel verzameld tijdens macrofaunabemonsteringen door waterschappen. Anderzijds is er een groeiende groep entomologen die schietmotten bestudeert. In dit artikel wordt Ecclisopteryx dalecarlica voorgesteld, een nieuwe soort voor Nederland.

Description: This work presents results of an experimental study on droplet deformation and breakup near the leading edge of an airfoil. The experiment was conducted in the rotating rig test cell at the Instituto Nacional de Tecnica Aeroespacial (INTA) in Madrid, Spain. An airfoil model was placed at the end of the rotating arm and a monosize droplet generator produced droplets that fell from above, perpendicular to the path of the airfoil. The interaction between the droplets and the airfoil was captured with high speed imaging and allowed observation of droplet deformation and breakup as the droplet approached the airfoil near the stagnation line. Image processing software was used to measure the position of the droplet centroid, equivalent diameter, perimeter, area, and the major and minor axes of an ellipse superimposed over the deforming droplet. The horizontal and vertical displacement of each droplet against time was also measured, and the velocity, acceleration, Weber number, Bond number, Reynolds number, and the drag coefficients were calculated along the path of the droplet to the beginning of breakup. Results are presented and discussed for drag coefficients of droplets with diameters in the range of 300 to 1800 micrometers, and airfoil velocities of 50, 70 and 90 meters/second. The effect of droplet oscillation on the drag coefficient is discussed.

Description: A high fidelity simulation using a PC based Trick framework has been developed for Johnson Space Center's Morpheus test bed flight vehicle. There is an iterative development loop of refining and testing the hardware, refining the software, comparing the software simulation to hardware performance and adjusting either or both the hardware and the simulation to extract the best performance from the hardware as well as the most realistic representation of the hardware from the software. A Particle Swarm Optimization (PSO) based technique has been developed that increases speed and accuracy of the iterative development cycle. Parameters in software can be automatically tuned to make the simulation match real world subsystem data from test flights. Special considerations for scale, linearity, discontinuities, can be all but ignored with this technique, allowing fast turnaround both for simulation tune up to match hardware changes as well as during the test and validation phase to help identify hardware issues. Software models with insufficient control authority to match hardware test data can be immediately identified and using this technique requires very little to no specialized knowledge of optimization, freeing model developers to concentrate on spacecraft engineering. Integration of the PSO into the Morpheus development cycle will be discussed as well as a case study highlighting the tool's effectiveness.

Description: For more than a half-century, several types of altitude-compensating rocket nozzles have been proposed and analyzed, but very few have been adequately tested in a relevant flight environment. One type of altitude-compensating nozzle is the dual-bell rocket nozzle, which was first introduced into literature in 1949. Despite the performance advantages that have been predicted, both analytically and through static test data, the dual-bell nozzle has still not been adequately tested in a relevant flight environment. This paper proposes a method for conducting testing and research with a dual-bell rocket nozzle in a flight environment. We propose to leverage the existing NASA F-15 airplane and Propulsion Flight Test Fixture as the flight testbed, with the dual-bell nozzle operating during captive-carried flights, and with the nozzle subjected to a local flow field similar to that of a launch vehicle. The primary objective of this effort is not only to advance the technology readiness level of the dual-bell nozzle, but also to gain a greater understanding of the nozzle mode transitional sensitivity to local flow-field effects, and to quantify the performance benefits with this technology. The predicted performance benefits are significant, and may result in reducing the cost of delivering payloads to low-Earth orbit.

Description: A history of the development of rotorcraft comprehensive analyses is presented. Comprehensive analyses are digital computer programs that calculate the aeromechanical behavior of the rotor and aircraft, bringing together the most advanced models of the geometry, structure, dynamics, and aerodynamics available in rotary wing technology. The development of the major codes of the last five decades from industry, government, and universities is described. A number of common themes observed in this history are discussed.

Description: Maintenance of laminar flow under operational flight conditions is being investigated under NASA s Environmentally Responsible Aviation (ERA) Program. Among the challenges with natural laminar flow is the accretion of residues from insect impacts incurred during takeoff or landing. Depending on air speed, temperature, and wing structure, the critical residue height for laminar flow disruption can be as low as 4 microns near the leading edge. In this study, engineered surfaces designed to minimize insect residue adhesion were examined. The coatings studied included chemical compositions containing functional groups typically associated with abhesive (non-stick) surfaces. To reduce surface contact by liquids and enhance abhesion, the engineered surfaces consisted of these coatings doped with particulate additives to generate random surface topography, as well as coatings applied to laser ablated surfaces having precision patterned topographies. Performance evaluation of these surfaces included contact angle goniometry of pristine coatings and profilometry of surfaces after insect impacts were incurred in laboratory scale tests, wind tunnel tests and flight tests. The results illustrate the complexity of designing antifouling surfaces for effective insect contamination mitigation under dynamic conditions and suggest that superhydrophobic surfaces may not be the most effective solution for preventing insect contamination on aircraft wing leading edges.

Description: The force-feel system characteristics of the cyclic inceptors of most helicopters are set based on the characteristics of the mechanical components in the control system (mass, springs, friction dampers, etc.). For these helicopters, the force-feel characteristics typically remain constant over the entire flight envelope, with perhaps a trim release to minimize control forces while maneuvering. With the advent of fly-by-wire control systems and active inceptors in helicopters, the force-feel characteristics are now determined by the closed-loop response of the active inceptor itself as defined by the inertia, force/displacement gradient, damping, breakout force and detent shape configuration parameters in the inceptor control laws. These systems give the flexibility to dynamically prescribe different feel characteristics for different control modes or flight conditions, and the ability to provide tactile cueing to the pilot through the actively controlled side-stick or center-stick cyclic inceptor. For rotorcraft, a few studies have been conducted to assess the effects of cyclic force-feel characteristics on handling qualities in flight. An early study provided valuable insight into the static force-deflection characteristics (force gradient) and the number of axes controlled by the side-stick controller for the U.S. Army's Advanced Digital/Optical Control System (ADOCS) demonstrator aircraft [1]. The first of a series of studies providing insight on the inceptor dynamic force-feel characteristics was conducted on the NASA/Army CH-47B variable-stability helicopter [2]. This work led to a proposed requirement that set boundaries based on the cyclic natural frequency and inertia, with the stipulation of a lower damping ratio limit of 0.3 [3]. A second study was conducted by the Canadian Institute for Aerospace Research using their variable-stability Bell 205A helicopter [4]. This research suggested boundaries for stick dynamics based on natural frequency and damping ratio. While these two studies produced boundaries for acceptable/unacceptable stick dynamics for rotorcraft, they were not able to provide guidance on how variations of the stick dynamics in the acceptable region impact handling qualities. More recently, a ground based simulation study [5] suggested little benefit was to be obtained from variations of the damping ratio for a side-stick controller exhibiting high natural frequencies (greater than 17 rad/s) and damping ratios (greater than 2.0). A flight test campaign was conducted concurrently on the RASCAL JUH-60A in-flight simulator and the ACT/FHS EC-135 in flight simulator [6]. Upon detailed analysis of the pilot evaluations the study identified a clear preference for a high damping ratio and natural frequency of the center stick inceptors. Side stick controllers were found to be less sensitive to the damping. While these studies have compiled a substantial amount of data, in the form of qualitative and quantitative pilot opinion, a fundamental analysis of the effect of the inceptor force-feel system on flight control is found to be lacking. The study of Ref. [6] specifically concluded that a systematic analysis was necessary, since discrepancies with the assigned handling qualities showed that proposed analytical design metrics, or criteria, were not suitable. The overall goal of the present study is to develop a clearer fundamental understanding of the underlying mechanisms associated with the inceptor dynamics that govern the handling qualities using a manageable analytical methodology.

Description: Multiple compound helicopter configurations are designed using a combination of rotorcraft sizing and comprehensive analysis codes. Results from both the conceptual design phase and rotor comprehensive analysis are presented. The designs are evaluated for their suitability to a short-to-medium-haul civil transport mission carrying a payload of 90 passengers. Multiple metrics are used to determine the best configuration, with heavy emphasis placed on minimizing fuel burn.

Description: The Pultruded Rod Stitched Efficient Unitized Structure (PRSEUS) concept, developed by The Boeing Company, has been extensively studied as part of the National Aeronautics and Space Administration's (NASA s) Environmentally Responsible Aviation (ERA) Program. The PRSEUS concept provides a light-weight alternative to aluminum or traditional composite design concepts and is applicable to traditional-shaped fuselage barrels and wings, as well as advanced configurations such as a hybrid wing body or truss braced wings. Therefore, NASA, the Federal Aviation Administration (FAA) and The Boeing Company partnered in an effort to assess the performance and damage arrestments capabilities of a PRSEUS concept panel using a full-scale curved panel in the FAA Full-Scale Aircraft Structural Test Evaluation and Research (FASTER) facility. Testing was conducted in the FASTER facility by subjecting the panel to axial tension loads applied to the ends of the panel, internal pressure, and combined axial tension and internal pressure loadings. Additionally, reactive hoop loads were applied to the skin and frames of the panel along its edges. The panel successfully supported the required design loads in the pristine condition and with a severed stiffener. The panel also demonstrated that the PRSEUS concept could arrest the progression of damage including crack arrestment and crack turning. This paper presents the nonlinear post-test analysis and correlation with test results for the curved PRSEUS panel. It is shown that nonlinear analysis can accurately calculate the behavior of a PRSEUS panel under tension, pressure and combined loading conditions.

Description: Through a recent NASA contract, Boeing Research and Technology in Huntington Beach, CA developed and optimized a conceptual design of an open rotor hybrid wing body aircraft (HWB). Open rotor engines offer a significant potential for fuel burn savings over turbofan engines, while the HWB configuration potentially allows to offset noise penalties through possible engine shielding. Researchers at NASA Langley converted the Boeing design to a FLOPS model which will be used to develop take-off and landing trajectories for community noise analyses. The FLOPS model was calibrated using Boeing data and shows good agreement with the original Boeing design. To complement Boeing s detailed aerodynamics and propulsion airframe integration work, a newly developed and validated conceptual structural analysis and optimization tool was used for a conceptual loads analysis and structural weights estimate. Structural optimization and weight calculation are based on a Nastran finite element model of the primary HWB structure, featuring centerbody, mid section, outboard wing, and aft body. Results for flight loads, deformations, wing weight, and centerbody weight are presented and compared to Boeing and FLOPS analyses.

Description: The hybrid wing body center section test article is an all-composite structure made of crown, floor, keel, bulkhead, and rib panels utilizing the Pultruded Rod Stitched Efficient Unitized Structure (PRSEUS) design concept. The primary goal of this test article is to prove that PRSEUS components are capable of carrying combined loads that are representative of a hybrid wing body pressure cabin design regime. This paper summarizes the analytical approach, analysis results, and failure predictions of the test article. A global finite element model of composite panels, metallic fittings, mechanical fasteners, and the Combined Loads Test System (COLTS) test fixture was used to conduct linear structural strength and stability analyses to validate the specimen under the most critical combination of bending and pressure loading conditions found in the hybrid wing body pressure cabin. Local detail analyses were also performed at locations with high stress concentrations, at Tee-cap noodle interfaces with surrounding laminates, and at fastener locations with high bearing/bypass loads. Failure predictions for different composite and metallic failure modes were made, and nonlinear analyses were also performed to study the structural response of the test article under combined bending and pressure loading. This large-scale specimen test will be conducted at the COLTS facility at the NASA Langley Research Center.

Description: Multiple metrics are applied to the design of a large civil tiltrotor, integrating minimum cost and minimum environmental impact. The design mission is passenger transport with similar range and capacity to a regional jet. Separate aircraft designs are generated for minimum empty weight, fuel burn, and environmental impact. A metric specifically developed for the design of aircraft is employed to evaluate emissions. The designs are generated using the NDARC rotorcraft sizing code, and rotor analysis is performed with the CAMRAD II aeromechanics code. Design and mission parameters such as wing loading, disk loading, and cruise altitude are varied to minimize both cost and environmental impact metrics. This paper presents the results of these parametric sweeps as well as the final aircraft designs.

Description: Conceptual design is the most fluid phase of aircraft design. It is important to be able to perform large scale design space exploration of candidate concepts that can achieve the design intent to avoid more costly configuration changes in later stages of design. This also means that conceptual design is highly dependent on the disciplinary analysis tools to capture the underlying physics accurately. The required level of analysis fidelity can vary greatly depending on the application. Vehicle Sketch Pad (VSP) allows the designer to easily construct aircraft concepts and make changes as the design matures. More recent development efforts have enabled VSP to bridge the gap to high-fidelity analysis disciplines such as computational fluid dynamics and structural modeling for finite element analysis. This paper focuses on the current state-of-the-art geometry modeling for the automated process of analysis and design of low-boom supersonic concepts using VSP and several capability-enhancing design tools.

Description: NASA has created the Environmentally Responsible Aviation (ERA) Project to explore and document the feasibility, benefits and technical risk of advanced vehicle configurations and enabling technologies that will reduce the impact of aviation on the environment. A critical aspect of this pursuit is the development of a lighter, more robust airframe that will enable the introduction of unconventional aircraft configurations that have higher lift-to-drag ratios, reduced drag, and lower community noise levels. The primary structural concept being developed under the ERA project in the Airframe Technology element is the Pultruded Rod Stitched Efficient Unitized Structure (PRSEUS) concept. This paper describes how researchers at NASA and The Boeing Company are working together to develop fundamental PRSEUS technologies that could someday be implemented on a transport size aircraft with high aspect ratio wings or unconventional shapes such as a hybrid wing body airplane design.

Description: As an approach to light-weight, cost-effective and manufacturable structures required to enable the hybrid wing body aircraft, The Boeing Company, Inc. and NASA have developed the Pultruded Rod Stitched Efficient Unitized Structure (PRSEUS) concept. A PRSEUS pressure cube was developed as a risk reduction test article to examine a new integral cap joint concept as part of a building block approach for technology development of the PRSEUS concept. The overall specimen strength exceeded the 18.4 psi load requirement as testing resulted in the cube reaching a final pressure load of around 48 psi prior to catastrophic failure. The cube pressure test verified that the joints and structure were capable of sustaining the required loads, and represented the first testing of joined PRSEUS structure. This paper will address the damage arrestment performance of the stitched PRSEUS structure. Following catastrophic failure of the cube, ultrasonic pulse-echo inspection found that the localized damage, surrounding a barely-visible impact damage site, did not change noticeably between just after impact and catastrophic failure of the cube, and did not play a role in the catastrophic failure event. Ultrasonic inspection of the remaining intact cube panels presented three basic types of indications: delaminations between laminae parallel to the face sheets, lying between face sheet and tear strap layers, or between tear strap and flange layers; delaminations above the noodles of stringers, frames or integral caps, lying within face sheet or tear strap layers; and delaminations between the laminae in the inner fillets of the integral caps, where pulloff stresses were expected to be highest. Delaminations of all three types were predominantly contained by the first row of stitches encountered. For the small fraction of delaminations extending beyond the first row of stitches, all were contained by the second stitch row.