ALBERT

All Library Books, journals and Electronic Records Telegrafenberg

feed icon rss

Your email was sent successfully. Check your inbox.

An error occurred while sending the email. Please try again.

Proceed reservation?

Export
  • 1
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel deelrapport spinnen (Araneae) \nIn opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost-Nederland, heeft de European Invertebrate Survey \xe2\x80\x93 Nederland in 2001 en 2002 een inventarisatie van de fauna van ongewervelden verricht in zes uiterwaarden langs de Waal rond Zaltbommel. De onderzochte uiterwaarden zijn de Hurwenensche waard, Gamerensche waard, Breemwaard, Rijswaard, Heesseltsche waard en Stiftsche waard. Het doel van dit rapport is het verschaffen van een referentiekader voor de diversiteit in soorten en biotopen in de uiterwaarden van de Rijntakken en deze te relateren aan het overstromingsregime van de rivier. Er werden waar mogelijk indicatorsoorten bepaald voor de verschillende biotooptypen in de uiterwaarden. De inventarisatie werd uitgevoerd met behulp van vangpotten, welke in raaien van vijf potten werden ingegraven op de onderscheiden biotopen in alle genoemde uiterwaarden. In totaal werden op deze wijze 29 plaatsen bemonsterd. De hier gerapporteerde vangsten worden vergeleken met eerder gepubliceerde gegevens over het voorkomen van spinnen langs de Rijntakken. Hieruit resulteert een overzicht van spinnensoorten die in ons land een voorkeur hebben voor de Rijntakken dan wel altijd in uiterwaarden langs de Rijntakken worden aangetroffen. Er zijn 135 spinnensoorten bekend van de Rijntakken. Daarvan werden er elf pas in het huidige onderzoek voor het eerst in de uiterwaarden gevonden. In het huidige onderzoek werden 81 soorten waargenomen. Vergelijking met de verspreidingsgegevens van de in ons gehele land voorkomende spinnensoorten levert een groep van 24 soorten op, die algemeen langs de Rijntakken voorkomen. Omdat in de inventarisatie alleen gebruik werd gemaakt van vangpotten, werden uitsluitend over de bodem lopende individuen gevangen. De vangsten zijn daardoor selectief. In webben hangende spinnen vallen en slechts bij uitzondering en dan voornamelijk actieve volwassen mannetjes op zoek naar wijfjes. Door middel van enkele aanvullende bezoeken werd geprobeerd de eenzijdigheid enigszins te compenseren. De bemonsterde plekken zijn aan de hand van vegetatie en luchtopnames geclassificeerd in biotoopcategorie\xc3\xabn. Met behulp van een gestandaardiseerd rekenmethode is de invloed van hoogteverschillen en stroomsnelheden tijden inundaties berekend. Voor spinnen werd geen relatie met soortenrijkdom gevonden. De karakteristieke soorten voor de onderscheiden biotooptypen is eveneens berekend. Tenslotte worden de bijzondere soorten voor de uiterwaarden genoemd.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biotopen
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 2
    facet.materialart.
    Unknown
    European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Bijen en graafwespen langs kanaal Almelo-Nordhorn met aandacht voor andere insecten \nIn 2001 hebben medewerkers van EIS-Nederland in opdracht van de Provincie Overijssel een inventarisatie uitgevoerd van de bijen- en graafwespenfauna van Kanaal Almelo-Nordhorn. Er zijn 56 soorten bijen en 26 soorten graafwespen gevonden. Hieronder zijn twee bijzondere bijen (Andrena gravida en Lasioglossum fratellum) en drie bijzondere graafwespen (Ectemnius lituratus, Mimesa bruxellensis en Mimumesa beaumonti). In dit rapport worden deze resultaten besproken en gaat tevens aandacht uit naar het voorkomen van enkele andere bijzondere insecten langs dit kanaal. Met name het voorkomen van enkele zeldzame sprinkhanen is vermeldenswaardig: het zoemertje Stenobothrus lineatus, het schavertje Stenobothrus stigmaticus, de zompsprinkhaan Chorthippus montanus en de weidesprinkhaan Chorthippus dorsatus. Verder wordt kort ingegaan op enkele soorten libellen, zweefvliegen en langsprietmotten. Naar aanleiding van de resultaten worden aanbevelingen gegeven voor het beheer van de kanaaltaluds.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biotopen
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 3
    facet.materialart.
    Unknown
    European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Vliegen, bijen en wespen in de uiterwaarden rond Zaltbommel \nIn opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, werd door EIS-Nederland in 2001 een inventarisatie verricht in vijf uiterwaarden langs de Waal ten oosten (rechter- en linkeroever) en westen (linker-oever) van Zaltbommel. Deze inventarisatie dient als basis voor verder onderzoek naar de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. De inventarisatie richtte zich op sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. In dit rapport worden de resultaten met betrekking tot de bijen, wespen en zweefvliegen behandeld. De onderzochte gebieden zijn de Breemwaard, de Gamerensche waard, de Heesseltsche waard, de Hurwenensche waard en de Rijswaard. Deze vijf uiterwaarden zijn ge\xc3\xafnventariseerd op de volgende families: zweefvliegen (Syrphidae), bijen (Apidae), graafwespen (Crabronidae & Sphecidae), spinnendoders (Pompilidae), plooivleugelwespen (Vespidae), keverdoders (Tiphiidae) en goudwespen (Chrysididae). Blaaskopvliegen (Conopidae), boorvliegen (Tephritidae), dazen (Tabanidae), prachtvliegen (Otitidae), roofvliegen (Asilidae), sluipvliegen (Tachinidae) viltvliegen (Therevidae) en wapenvliegen (Stratiomyidae) zijn in beperkte mate verzameld. Dit verslag bespreekt de aangetroffen fauna. Er zijn 62 soorten zweefvliegen, 45 soorten bijen en 53 soorten wespen aangetroffen. De gebieden zijn niet erg soortenrijk en er zijn weinig bijzondere soorten gevonden. Bij de zweefvliegen bevat alleen de moerasfauna enkele interessante soorten, zoals Neoascia geniculata en N. interrupta. Vergeleken met het hele Nederlandse soortenspectrum is het aandeel van soorten met waterbewonende larven in de uiterwaarden zeer hoog. De andere ecologische groepen (predatoren, fytofagen en houtbewoners) zijn duidelijk minder vertegenwoordigd en bevatten voornamelijk weinig kritische soorten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de geringere tolerantie voor overstroming in het larvale stadium. Onder de aangetroffen roofvliegen is Machimus cowini een interessante soort, die een sterke voorkeur voor oeverwallen lijkt te hebben. De soort komt in alle onderzochte uiterwaarden voor. Er zijn vier zeldzame bijensoorten gevonden: Andrena labialis, A. rosae, A. semilaevis en Nomada stigma. Het betreft incidentele vondsten die niet duidelijk maken of het om populaties gaat, behalve bij Andrena labialis; deze soort is in aantal in de Rijswaard gevonden. Nomada stigma parasiteert in de nesten van deze soort. Vermeldenswaard is ook het in grote aantallen voorkomen van de kattenstaartbij Melitta nigricans, die karakteristiek genoemd kan worden voor de moerassen in de uiterwaarden. Bijzondere graafwespen zijn: Crossocerus vagabundus, Mimumesa atratina, Psenulus brevitarsis, P. laevigatus en Rhopalum gracile. Het is opvallend dat al deze soorten hun nesten bouwen in dood hout. Verder is een zeldzame spinnendoder gevonden: Dipogon variegatum. Deze soort was voorheen alleen bekend uit Maastricht. De gegevens van de zweefvliegen leenden zich het best voor een verdere analyse van de soortensamenstelling. Deze data zijn gebruikt voor een poging om per uiterwaardenbiotoop een lijst van karakteristieke soorten te bepalen. Dit is gedaan met een berekening van indicatorwaarden en met NMS-ordinaties in het computerprogramma PC-Ord. De berekening van indicatorwaarden leverde weinig op. De NMS-ordinatie gaf meer inzicht in de voorkeuren van soorten binnen de uiterwaarden. Per biotoopcategorie kon een voorlopige lijst van karakteristieke zweefvliegsoorten worden opgesteld. Om bij het vervolg van de inventarisaties beter interpreteerbare resultaten te vinden, zullen gestandaardiseerde aantalsschattingen gemaakt moeten worden en moet al in het voorjaar met het veldwerk begonnen worden.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biotopen
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 4
    facet.materialart.
    Unknown
    European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Spinnen in de uiterwaarden rond zaltbommel \nIn opdracht van Rijkswaterstaat, Directie Oost, werd door EIS-Nederland in 2001 een inventarisatie verricht in vijf uiterwaarden langs de Waal ten oosten (rechter- en linkeroever) en westen (linker-oever) van Zaltbommel. Deze inventarisatie dient als basis voor verder onderzoek naar de indicatorwaarde van ongewervelden in de uiterwaarden. De inventarisatie richtte zich op sprinkhanen, libellen, bijen, wespen, zweefvliegen en spinnen. In dit rapport worden de resultaten met betrekking tot de spinnen behandeld. De samenstelling van de spinnenfauna van de vijf uiterwaarden werd bestudeerd aan de hand van vangsten met vangpotjes. De veldperiode was beperkt tot de maanden augustus en september (2001). In totaal werden 3419 exemplaren gevangen en gedetermineerd en 45 soorten uit zeven families vastgesteld. Dit is aanzienlijk minder dan in vergelijkbare onderzoeken elders in Nederland en in het buitenland Er werden diverse soorten aangetroffen, die kenmerkend zijn voor riviersystemen. Zoals gebruikelijk maakten enkele soorten, die bekend staan als \xe2\x80\x9cverstoringsspinnen\xe2\x80\x9d, meer dan de helft uit van het aantal gevangen exemplaren. Dit is een gevolg van het dynamische milieu in uiterwaarden. Verwacht wordt dat een in de tijd uitgebreider onderzoek met vangpotjes zowel als handvangsten een groter aantal soorten aan het licht zal brengen.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biotopen ; Ecologie
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 5
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Obn-monitoring van bijen in gebieden van Natuurmonumenten (Hymenoptera, Apidae s.l.) Het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN) is ontwikkeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om de effecten van verzuring, vermesting en verdroging in de Nederlandse natuur te verminderen. Op initiatief van Natuurmonumenten zijn in 2006 voor het eerst enkele inventarisaties van bijen uitgevoerd in het kader van het OBN. Dit gebeurde in de onderstaande vijf gebieden. Per terrein wordt de aangetroffen bijenfauna besproken en waar mogelijk vergeleken met gegevens uit eerdere jaren. Kort wordt ingegaan op de relatie tussen de bijenfauna en het beheer van het terrein, met name de geplande OBN-ingrepen. \nLeggelderveld (Drenthe) Het Leggelderveld is een gevarieerd terrein van circa 300 hectare, met droge en natte heide, schraalgrasland, veenputten en bos. Er vindt begrazing plaats door paarden, runderen en Drentse heideschapen. In het kader van het OBN zijn plagwerkzaamheden gepland in enkele delen van het terrein. In 2006 zijn hier 34 bijensoorten gevonden, waarvan vijf soorten van de Rode Lijst. Uit eerdere jaren zijn 26 soorten bekend uit het gebied. Het totale aantal bekende bijensoorten uit het Leggelderveld bedraagt 50. Het Leggelderveld kan als een rijk bijengebied beschouwd worden. Naar verwachting zullen de geplande maatregelen gunstig zijn voor de bijenfauna. \nLoonse en Drunense Duinen (Noord-Brabant) In de Loonse en Drunense Duinen richten de herstelmaatregelen in het kader van het OBN zich in in de eerste fase uitsluitend op het centrale stuifzandgedeelte (28, 4 hectare). In dit gedeelte zijn in 2006 34 soorten bijen aangetroffen (waaronder vier Rode-Lijstsoorten), waarmee het totale aantal uit dit gebied bekende bijen op 40 komt. Naar verwachting zullen de geplande OBN-maatregelen gunstig zijn voor de bijenfauna, omdat zij zich richten op het herstellen en behouden van het open karakter van het gebied. Een aandachtspunt hierbij zijn de groeiplaatsen van kruipwilg. Deze plant komt hier uitzonderlijk veel voor en is van groot belang voor bijen in het voorjaar.\nOldenaller: Heihoef (Gelderland) Het terrein bestaat uit droge en natte heide, omringd door bos. In 2006 zijn 26 bijensoorten gevonden (waaronder drie Rode-Lijstsoorten), waarmee nu 30 soorten uit het gebied bekend zijn. Er zijn geen bijengegevens bekend uit het terrein van voor de plagwerkzaamheden, dus over het effect van de reeds uitgevoerde maatregelen op de bijenfauna kan alleen gespeculeerd worden. Er worden enkele aanbevelingen gegeven die de bijenfauna ten gunste zullen komen. \nSteenbergerveld (Drenthe) Het Steenbergerveld bestaat uit droge heide met vennen. Het terrein wordt begraasd door runderen en in het kader van het OBN zijn plagwerkzaamheden gepland. In 2006 zijn hier 19 soorten bijen aangetroffen, waarvan twee Rode-Lijstsoorten. Het gebied is niet rijk aan bijen. De geplande plagwerkzaamheden kunnen hier verandering in aanbrengen, mits hierbij enig reli\xc3\xabf in de bodem ontstaat. \nNationaal Park Zuid-Kennemerland (Noord-Holland) In 2006 zijn in Nationaal Park Zuid-Kennemerland 35 soorten bijen aangetroffen. In 1999 en 2000 is dit gebied ook ge\xc3\xafnventariseerd, waardoor een goede vergelijking mogelijk is. Het meest opvallende resultaat is de vondst van de gouden slakkenhuisbij en het zilveren fluitje op drie verschillende plekken, terwijl deze soorten in 1999 en 2000 niet in het gebied gevonden zijn. Of er een verband is tussen het opduiken van deze bijzondere bijen en het begrazingsbeheer is niet zeker. Het feit dat de bloemenrijkdom in sommige terreindelen groter is, hangt vermoedelijk wel met de begrazing samen.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biotopen
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 6
    facet.materialart.
    Unknown
    European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: De roodrandzandbij Andrena rosae in de Zuid-hollandse Biesbosch \nDe roodrandzandbij Andrena rosae is gedurende de 20e eeuw sterk achteruitgegaan in Nederland. Hierdoor staat de soort op de Rode Lijst van bedreigde bijen in de categorie \'ernstig bedreigd\'. De enige resterende bekende populatie bevindt zich in de Biesbosch. In 2005 is de roodrandzandbij in het Zuid-Hollandse deel van de Biesbosch in kaart gebracht, om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om deze laatste populatie veilig te stellen. Het onderzoek werd uitgevoerd door EIS-Nederland in opdracht van de Provincie Zuid-Holland. Zowel in het voorjaar als in de zomer zijn enkele veldbezoeken aan de Zuid-Hollandse Biesbosch uitgevoerd. In het voorjaar was de roodrandzandbij talrijk aanwezig en zijn op diverse plaatsen nestelplekken gevonden. De nesten bevonden zich in de klei van onbeschaduwde delen van, zuid- of zuidoost-ge\xc3\xb6ri\xc3\xabnteerde dijkhellingen. De vegetatie op deze plekken bestond doorgaans uit kort, \'vet\' gras met enkele gewone kruiden, zoals madeliefjes. Analyse van het stuifmeel dat enkele vrouwtjes in het voorjaar bij zich droegen suggereert dat de voorjaarsgeneratie uitsluitend stuifmeel van wilgen verzamelen. Er is ook bloembezoek door zowel mannetjes als vrouwtjes waargenomen op sleedoorn, maar vermoedelijk bezoeken zij deze struik alleen voor de nectarvoorziening. Ook in de zomer is de roodrandzandbij verspreid over de Zuid-Hollandse Biesbosch talrijk aangetroffen. Het is ondanks de hoge aantallen niet gelukt om de nesten van de zomergeneratie te vinden, ook niet op plekken waar in het voorjaar diverse nesten gevonden zijn. Mogelijk nestelen de zomerdieren dus op andersoortige plekken dan de voorjaarsdieren. Een andere mogelijkheid is dat de zomergeneratie communaal nestelt, d.w.z. dat meerdere vrouwtjes dezelfde nestopening gebruiken, waardoor er minder nestopeningen zijn en deze dus moeilijker zijn op te sporen. Zowel mannetjes als vrouwtjes foerageerden in de zomer voornamelijk op schermbloemen (Apiaceae): gewone berenklauw Heracleum sphondylium, gewone engelwortel Angelica sylvestris en kruisdistel Eryngium campestre. Stuifmeelanalyse wees uit dat de vrouwtjes overwegend van deze planten stuifmeel verzamelen. Een klein aantal vrouwtjes werd echter gezien op de bloemen van moerasspirea Filipendula ulmaria. Deze vrouwtjes bleken ook veel stuifmeel van deze plant bij zich te dragen. Dit is een opmerkelijke vondst, daar tot nu toe aangenomen werd dat de zomergeneratie van de roodrandzandbij uitsluitend stuifmeel verzamelt van schermbloemen. Gezien de eisen die de roodrandzandbij - voor zover nu bekend - aan zijn omgeving stelt, is het moeilijk te begrijpen waarom deze bij landelijk zo sterk achteruit is gegaan, terwijl hij in de Zuid-Hollandse Biesbosch zo talrijk aanwezig is. De dijken waar de soort in nestelt zijn op veel meer plaatsen in Nederland aanwezig en hetzelfde geldt voor de wilgen en schermbloemen waar de vrouwtjes stuifmeel verzamelen. Ondanks deze onduidelijkheid is het de moeite waard om te proberen deze ernstig bedreigde soort te beschermen. De volgende maatregelen kunnen hierbij van nut zijn: \n\t\xe2\x80\xa2 Berijding van de de dijken door landbouwvoertuigen en bemesting zoveel mogelijk beperken; \n\t\xe2\x80\xa2 Niet voor half augustus maaien. Indien eerder maaien noodzakelijk is, dan zorgen dat er ruime hoeveelheden schermbloemen blijven staan. \n\t\xe2\x80\xa2 Bespuitingen ter bestrijding van distels, waarbij ook de stuifmeelleverancier berenklauw wordt aangetast, dienen achterwege te blijven. \n\t\xe2\x80\xa2 Bescherming van wilgen en sleedoorn is essentieel, omdat (respectievelijk) de stuifmeel de nectar van deze struiken van groot belang zijn voor de roodrandzanbij.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biologie ; Biotopen ; Ecologie ; Bescherming
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 7
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Zuidwest-Drenthe \nDe verspreiding en de biotoop van de brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in wateren, voornamelijk vennen, in Zuidwest-Drenthe is in 2006 onderzocht. Aanleiding voor dit onderzoek was de vondst van twee mannetjes van deze soort in het najaar van 2005 in een ven in de omgeving van Uffelte (Van Dijk 2006). Gedurende het onderzoek in 2006 in de maand september werden in 19 vennen en \xc3\xa9\xc3\xa9n middenloop van een laaglandbeek gedurende vier aaneensluitende nachten series met vallen opgesteld in ondiep water (30- 60 cm). Wekelijks werden tien series geplaatst, in totaal 40 series. De vallen waren voorzien van kippenlever dat als lokaas fungeerde voor de waterkevers. Een serie vallen op een locatie bestond uit \xc3\xa9\xc3\xa9n zogenaamde Molchreuse (amfibi\xc3\xabenfuik) en vier flesvallen. Meestal werden in een ven twee of drie series met vallen uitgezet in de grotere vennen, in kleine vennen stond slechts \xc3\xa9\xc3\xa9n serie. In het Brandeveen, de vindplaats uit 2005, werden vijf series uitgezet in een poging te populatiegrootte te kunnen schatten. Daarnaast werd op elke locatie met schepnet en appelmoeszeef de overige keverfauna en de water- en oppervlaktewantsen bemonsterd. Op elke locatie werd verder een vegetatieopname gemaakt en een watermonster genomen. Dytiscus latissimus is aangetroffen in vier vennen. In het Brandeveen in het habitatrichtlijngebied Ooster- en Westerzand, de vindplaats van 2005, werden in totaal vijf exemplaren gezien: \xc3\xa9\xc3\xa9n exemplaar tijdens een nachtelijke excursie met zaklamp, \xc3\xa9\xc3\xa9n mannetje tijdens een vooronderzoek met de Molchreuse, en \xc3\xa9\xc3\xa9n mannetje en twee vrouwtjes in drie verschillende series in de onderzoeksperiode zelf. In het Booy\xe2\x80\x99s Veentje, in de directe nabijheid van het Brandeveen, werd \xc3\xa9\xc3\xa9n vrouwtje gevangen. Binnen hetzelfde habitatrichtlijngebied werden in het Kolonieveen, de voorlaatste vindplaats van D. latissimus in Nederland (daterend van 1967), zes mannetjes (waarvan \xc3\xa9\xc3\xa9n terugvangst van een gemerkt exemplaar) en acht vrouwtjes waargenomen. Dit betekent dat D. latissimus zich in dit ven maar liefst 39 jaar heeft kunnen schuilhouden. Het betekent ook dat de soort ten onrechte in het recente verleden als uitgestorven dan wel vermoedelijk uitgestorven is gekwalificeerd. Tenslotte werd in het habitatrichtlijngebied Dwingelderveld in het Zandveen \xc3\xa9\xc3\xa9n mannetje gevangen. In het ven Schurenberg, waar D. latissimus in 1937 gevonden is, werd de soort niet waargenomen. Alle exemplaren van D. latissimus tijdens dit onderzoek zijn met vallen verzameld (15 in de Molchreusen en 4 in de flesvallen). Met het schepnet werd geen enkel exemplaar gevangen. De Molchreuse lijkt zodoende de beste vangtechniek bij voortzetting van het onderzoek. Op basis van dit onderzoek kan niet met 100% zekerheid gesteld worden dat D. latissimus in de overige onderzochte vennen afwezig is. Een groter aantal series vallen per ven dan wel een langere bemonsteringsperiode is hiervoor noodzakelijk. Ook voor het schatten of berekenen van een betrouwbare populatiegrootte van D. latissimus in vennen waar de soort is aangetoond, is een ruimere inzet van middelen noodzakelijk. Waarschijnlijk zijn de populaties in alle vennen zeer klein, met mogelijk de grootste populaties in Kolonieveen en Brandeveen. Een berekening op basis van de vangsten en het oppervlak van de vennen resulteert 50-3600 exemplaren voor de vier vennen tezamen. De huidige Nederlandse biotoop van D. latissimus kan het best omschreven worden als een ven of (hoog)veen met zuur, helder water met een veen- of zandbodem. Het water is relatief voedselarm, kalkarm en heeft geen of nauwelijks buffercapaciteit. De oppervlakte varieert van 1 tot 13 ha en een diepte van 0,5 tot ruim 1 meter. De oevers zijn meest onbeschaduwd. De vegetatie is relatief soortenarm met weinig of geen submerse en drijvende hogere waterplanten. In het open water zijn meestal gordels evenwijdig aan de oeverlijn of veldjes met emergente planten aanwezig met name snavelzegge (Carex rostrata), gewone waterbies (Eleocharis palustris) en waterdrieblad (Menyanthes trifoliata). In de oevervegetatie domineren pitrus (Juncus effusus) en pijpenstrootje (Molinia caerulea), soms riet (Phragmites australis). De bodem van de vennen is bedekt met tapijten van veenmos (Sphagnum) met een grote variatie in bedekkingspercentage. De samenstelling van de waterkever- en waterwantsenfauna is karakteristiek voor die van vennen; soorten van voedselrijke, stilstaande wateren komen slechts sporadisch voor. De verschillen tussen de door D. latissimus bewoonde vennen onderling zijn relatief groot. Het Kolonieveen (zelfs drooggevallen in 1976) is een van de kleinere en ondiepste van de onderzochte vennen, het Brandeveen juist een van de grootste. Zandveen en Kolonieveen kennen een soortenarme vegetatie, Brandeveen en Booy\xe2\x80\x99s Veentje zijn relatief soortenrijk. Het totale spectrum van deze vennen verschilt dan ook nauwelijks van dat van de andere onderzochte vennen zonder D. latissimus. Het totale spectrum van biotopen die door D. latissimus bewoond worden is veel groter in het buitenland (Hendrich & Balke 2000, 2005, Holmen 1993, Galewski 1971). Het omvat dan ook vis(kweek)vijvers, oude rivierarmen, stuwmeren, grind- en bruinkoolgroeven, relatief voedselrijke meren, veenputten, enz. Zo bezien vormen de Drentse vennen slechts \xc3\xa9\xc3\xa9n van de potenti\xc3\xable biotopen van Dytiscus latissimus. Het rapport besluit met enkele overwegingen en aanbevelingen met betrekking tot toekomstig onderzoek naar Dytiscus latissimus in Nederland. Door het geringe aantal vindplaatsen was het niet mogelijk om op modelmatige wijze tot een \'kansenkaart\' voor de verspreiding in Nederland te komen. In plaats daarvan is op basis van \'expert judgement\' van enkele kenners van de Drentse vennen een voorlopige lijst samengesteld van vennen die mogelijk dezelfde karakteristieken bezitten als de nu bekende vindplaatsen. Deze lijst kan als uitgangspunt dienen bij een definitieve selectie in een vervolgonderzoek.
    Keywords: Nederland ; Verspreiding ; Biotopen ; Bescherming
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/other
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
Close ⊗
This website uses cookies and the analysis tool Matomo. More information can be found here...