ALBERT

All Library Books, journals and Electronic Records Telegrafenberg

feed icon rss

Your email was sent successfully. Check your inbox.

An error occurred while sending the email. Please try again.

Proceed reservation?

Export
Filter
Collection
Years
  • 1
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen (0075-8639) vol.9 (1937) nr.1 p.177
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: Nederland heeft reeds in het tertiaire tijdvak in een voortdurend dalend gebied der aardkorst gelegen. Ons land is in die tijden bijna onafgebroken door de zeeën overstroomd geweest. Zij hebben op onzen bodem hun slib en zand, benevens enkele skeletdeelen van mariene organismen doen bezinken, zoodat bijna alle opeenvolgende series dezer geologische formatie tot afzetting zijn gekomen, n.l. het Palaeoceen, het Eoceen, het Oligoceen, het Mioceen en het Plioceen. Deze afdeelingen zijn elk door eigen palaeontologische en petrografische eigenschappen gekenmerkt, waaruit de palaeoklimatologie en palaeogeografie voor elke afzonderlijke étage afgeleid kunnen worden. De mariene fossielen, die in de verschillende tertiaire étage’s zijn afgezet, hebben door de herhaalde trans- en regressie der steeds opeenvolgende overstroomingen veelal aan groote verweering blootgestaan. Uit de fossielinhoud der transgressielagen en basale conglomeraten blijkt, dat de haaientanden — dank zij hun resistentie — het grootste en vaak eenige contingent der nog specifiek te herkennen fossielen vormen. De determinatie nu der haaientanden werpt in sommige gevallen een nieuw licht op den ouderdom en herkomst van het materiaal uit de transgressielagen. Deze ouderdomsbepaling biedt op haar beurt waardevolle gegevens omtrent den ouderdom der boven- en onderliggende afzettingen. Een nauwkeurige determinatie der sterk verweerde tanden uit de transgressielagen werd alleen door vergelijking met Selachiersoorten, die elders in tertiaire afzettingen in situ voorkomen, mogelijk gemaakt. Voor elke tertiaire étage werden de petrografische en paleontologische gegevens, voorzoover zij bekend zijn uit de verslagen van het werk van de voormalige Rijks Geologische Dienst en uit andere publicatie’s, verwerkt. Tevens werd een studie gemaakt over alle in het Tertiair van Nederland voorkomende Selachiers. De uitkomsten van deze onderzoekingen betreffende de geologie van Nederland, werden steeds getoetst aan die van de waarnemingen in de aan Nederland grenzende gebieden van België en Duitschland. Uit het mariene Palaeoceen, dat op enkele plaatsen in ons land is aangeboord, is geen Selachiermateriaal bekend. Het klimaat is in dit tijdvak, in tegenstelling met de onmiddellijk voorafgaande krijtperiode, subtropisch tot gematigd geweest. De palaeoceene zee heeft zich over bijna geheel Nederland uitgestrekt en heeft in open verbinding gestaan met de arctische wateren. Gedurende het eoceene tijdvak hebben opeenvolgende transgressies plaats gehad, die gesteenten van verschillende lithologische facies afgezet hebben. Sporadisch zijn ze in één boring aangetroffen. Aan de glauconitische zandsteen- en mergelhoudende kleilagen, die in de Peel aangeboord zijn, werd op grond van de algeheele aaneensluiting aan de belgische isopache lijnen, een eoceenen ouderdom toegeschreven. Daar eoceene afzettingen voornamelijk uit boringen bekend zijn, is weinig fossiel materiaal te verwachten. Het klimaat is hetzelfde gebleven als in het voorafgaande tijdvak. Geheel Nederland is wederom door de zee bedekt geweest, die in verbinding heeft gestaan met de noordelijke wateren. De oligoceene afzettingen kunnen in onder-, midden- en bovenoligoceene onderscheiden worden. Op de plaats, waar het Onderoligoceen op krijtafzettingen rust, zijn eenige afgesleten haaientanden gevonden. Deze soorten: Odontaspis (Odontaspis) cf. bronni en Odontaspis (Synodontaspis) gracilis wijzen op een herkomst uit krijtafzettingen. De onderoligoceene transgressie is niet zoo uitgebreid geweest als de voorafgaande. Verschillende deelen van Nederland hebben dus boven den zeespiegel gelegen. In Zuid-Limburg zijn fluviomariene afzettingen bekend. Er is in dezen tijd nog geen verbinding geweest met de mediterrane zee. Het Middenoligoceen vertoont verschillende facies. Het komt in enkele deelen des lands aan den dag en is ook in boringen aangetoond. In Overijsel komt aan de basis van de middenoligoceene zandafzettingen een transgressielaag voor, waarin vele rondgesleten phosphorieten, haaientanden en schelpen naast enkele goedbewaarde tanden voorkomen. De determinatie dezer geremanieerde tanden wijst op boveneoceene herkomst. De in situ afgezette tanden wijzen op een middenoligoceenen ouderdom der bovenliggende glauconiethoudende zanden. In Zuid-Limburg zijn in de transgressielaag aan de basis van de middenoligoceene kleiafzettingen nog enkele haaientanden gevonden, die afkomstig zijn uit oudere oligoceene lagen. Een collectie Selachiertanden uit de septarienklei van Oost-Nederland werd nader beschreven. De middenoligoceene zee heeft zich over heel N.W.-Europa uitgestrekt en waarschijnlijk via het Mainzerbekken korten tyd met de mediterrane zee in verbinding gestaan. De zuidelijke invloed op de fauna is echter in N.W.-Europa niet meer merkbaar. Het Bovenoligoceen bestaat voornamelijk uit glauconiethoudende afzettingen, die in de Peel en Zuid-Limburg zijn aangetoond. Het klimaat is tijdens het geheele oligoceene tijdvak subtropisch tot gematigd geweest. De zee heeft het geheele zuidelijk deel van ons land bedekt. Het Ondermioceen is in Nederland niet in mariene facies bekend. In Zuid-Limburg gaan de middenoligoceene kleiafzettingen geleidelijk over in glauconiethoudende zanden. Op sommige plaatsen nu treedt in deze zandafzettingen een transgressielaag op, waarin steenkernen van Mollusca en afgesleten haaientanden voorkomen. Door determinatie dezer geremanieerde Selachierfauna kon een bovenoligoceene herkomst van dit materiaal worden aangetoond. Hieruit werd afgeleid, dat de onderliggende glauconiethoudende zanden van bovenoligoceenen en niet van middenoligoceenen ouderdom zijn, zooals door Jongmans en van Rummelen (1930) wordt aangenomen. De hierboven liggende lagen zijn tijdens een jongere neogene transgressie afgezet en hebben een middenmioceenen, niet een bovenoligoceenen ouderdom. Dit zijn de eenige mariene middenmioceene afzettingen. Een typisch mariene middenmioceene fauna is echter nergens aangetroffen. Dat echter in de onmiddellijke omgeving fossielrijke middenmioceene afzettingen bestaan moeten hebben, werd met zekerheid bewezen uit de geremanieerde, typisch middenmioceene fauna, die in een jonger transgressieconglomeraat te Elsloo werd aangetoond. Naar boven toe treden in deze mariene middenmioceene zanden eenige bruinkoolhoudende lagen op, die onderbroken worden door witte zandafzettingen. Deze zijn van marienen oorsprong en zijn gevormd tijdens steeds herhaalde transgressie’s, waarbij an de basis een laag van afgeronde vuursteenen afgezet is. Door aan te nemen, dat deze zanden van middenmioceenen ouderdom zijn, werd aan de bruinkoollagen een midden- en bovenmioceenen ouderdom toegekend. Jongmans en van Rummelen (1930) schrijven deze afzettingen echter een ondermioceenen ouderdom toe. Deze laatste ouderdomsbepaling berust op een vergelijking met het aangrenzende bruinkolengebied van Duitschland, waar een stratigrafische opeenvolging der lagen opgesteld is, die uitgaat van een bovenoligoceenen ouderdom der onderliggende glauconitische zanden. Eenzelfde klimatologische verhouding werd zoowel voor de geremanieerde middenmioceene fauna als voor de flora uit de bruinkool geconstateerd; beiden wijzen op afzetting tijdens een tropisch klimaat. De middenmioceene zee heeft in een grooten bocht over het Zuiden van ons land en het Noorden van België geloopen. Deze heeft via het Nauw van Calais in verbinding gestaan met de mediterrane zee. Van de Selachierfauna, die in de verschillende gebieden tijdens deze middenmioceene transgressie is afgezet, werd een volledige overeenkomst met de geremanieerde middenmioceene fauna vanuit het transgressieconglomeraat van Elsloo aangetoond. Het Bovenmioceen komt in een onderste zandige en een bovenste glimmerrijke kleiafzetting voor, die bijna overal duidelijk te onderscheiden zijn. Molengraaff en van Waterschoot van der Gracht (1913) houden de onderste, meer zandrnke facies zoowel in het Peelgebied als in Oost-Nederland voor Middenmioceen. De uit deze afzettingen beschreven Selachierfauna heeft echter een typisch bovenmioceen karakter, en daarom werd aan deze afzettingen een bovenmioceenen ouderdom toegekend. De bovenmioceene zee heeft een groote uitbreiding gehad. Het klimaat is subtropisch tot gematigd geweest. Het plioceen komt zoowel in mariene als in continentale facies voor. In Zuid-Limburg komt onder een dunne mariene onderplioceene zandlaag het bekende transgressieconglomeraat van Elsloo voor. Omtrent den ouderdom dezer laag heerscht groot meeningsverschil. Door determinatie van de geremanieerde Selachierfauna uit dit conglomeraat werd een middenmioceene herkomst van het materiaal vastgesteld. Deze ouderdomsbepaling houdt dus in, dat de bovenliggende afzettingen jonger zijn dan het Middenmioceen. Door het feit, dat het mariene Bovenmioceen niet zoover zuidelijk reikt, als ook door de aanwezigheid van een tweede, geremanieerde plioceene Selachierfauna aan de basis der hierboven liggende glaueonietzanden, werd een onderplioceene ouderdom aan de Elsloolaag toegekend. Behalve het op vele plaatsen aangetoonde mariene Onderplioceen, zijn voornamelijk in Limburg kontinentale afzettingen aangetoond. Deze zelfde facies zijn in midden- en bovenplioceene afzettingen aangetoond. Gedurende het Plioceen heeft de zee zich steeds meer naar het Westen en Noorden teruggetrokken. Het klimaat is geleidelijk kouder geworden. Tertiaire Selachiertanden komen ook op secundaire vindplaats in diluviale afzettingen voor. Nog heden ten dage spoelen vele haaientanden door de erodeerende werking van rivieren of zee uit de oorspronkelijke vindplaats los. Door de determinatie der tanden werd in vele gevallen de herkomst van de fauna vastgesteld.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 2
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen (0075-8639) vol.7 (1935) nr.1 p.221
    Publication Date: 2014-10-27
    Description: Some years ago we received a collection of foraminifera-bearing samples from Dr. H. K. Kugler and Dr. E. Lehner for examination, in sequence to the collection of larger foraminifera already examined from Central Falcon (Venezuela). (See Nettie E. Gorter and I. M. van der Vlerk, L.G.M., Dl. IV, afl. 2, 1932, p. 94—122). The material from Trinidad is very rich in representatives of the Orbitoididae family. On a closer study of the different genera of this family, for which the large collection of Indian and European Orbitoididae in the National Geological Museum in Leiden provided ample material, we observed that for the determination of genus the interlocular canalsystem is the most important feature. In the Orbitoididae the plasma is conveyed through the equatorial plane by means of canals and stolons. The first complete description of this was given by H. J. Carter in the Annals of Nat. Hist., 3rd series, vol. VIII, p. 449—453. In this article he remarks that in Orbitoides there are always four stolons to each chamber, while in infiltrated specimens of Orbitolites (= Lepidocyclina) mantelli, he sometimes found ever 6. C. W. Gümbel, Abh. k. bayer. Ak. W., II, Cl, X, Bd. II, 1868, p. 673, pointed out that these stolons formed a system, which he calls an interlocular canalsystem in analogy to the „interseptal canalsystem” which runs through the septa of the chambers in most foraminifera, but which is absent in the Orbitoididae. To avoid confusion with this interseptal canalsystem which in the literature is called simply canalsystem, we thought it better to use the expression „stolonsystem” here. It now appears that this system differs in different groups of Orbitoididae. For the sake of brevity however we will here confine ourselves to the groups connected with the genera to be dealt with in this monograph.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: Article / Letter to the editor
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 3
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen vol. 7 no. 1, pp. 221-272
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Some years ago we received a collection of foraminifera-bearing samples from Dr. H. K. Kugler and Dr. E. Lehner for examination, in sequence to the collection of larger foraminifera already examined from Central Falcon (Venezuela). (See Nettie E. Gorter and I. M. van der Vlerk, L.G.M., Dl. IV, afl. 2, 1932, p. 94\xe2\x80\x94122).\nThe material from Trinidad is very rich in representatives of the Orbitoididae family. On a closer study of the different genera of this family, for which the large collection of Indian and European Orbitoididae in the National Geological Museum in Leiden provided ample material, we observed that for the determination of genus the interlocular canalsystem is the most important feature. In the Orbitoididae the plasma is conveyed through the equatorial plane by means of canals and stolons. The first complete description of this was given by H. J. Carter in the Annals of Nat. Hist., 3rd series, vol. VIII, p. 449\xe2\x80\x94453. In this article he remarks that in Orbitoides there are always four stolons to each chamber, while in infiltrated specimens of Orbitolites (= Lepidocyclina) mantelli, he sometimes found ever 6. C. W. G\xc3\xbcmbel, Abh. k. bayer. Ak. W., II, Cl, X, Bd. II, 1868, p. 673, pointed out that these stolons formed a system, which he calls an interlocular canalsystem in analogy to the \xe2\x80\x9einterseptal canalsystem\xe2\x80\x9d which runs through the septa of the chambers in most foraminifera, but which is absent in the Orbitoididae. To avoid confusion with this interseptal canalsystem which in the literature is called simply canalsystem, we thought it better to use the expression \xe2\x80\x9estolonsystem\xe2\x80\x9d here. It now appears that this system differs in different groups of Orbitoididae. For the sake of brevity however we will here confine ourselves to the groups connected with the genera to be dealt with in this monograph.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 4
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Leidse Geologische Mededelingen vol. 9 no. 1, pp. 177-361
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Nederland heeft reeds in het tertiaire tijdvak in een voortdurend dalend gebied der aardkorst gelegen.\nOns land is in die tijden bijna onafgebroken door de zee\xc3\xabn overstroomd geweest. Zij hebben op onzen bodem hun slib en zand, benevens enkele skeletdeelen van mariene organismen doen bezinken, zoodat bijna alle opeenvolgende series dezer geologische formatie tot afzetting zijn gekomen, n.l. het Palaeoceen, het Eoceen, het Oligoceen, het Mioceen en het Plioceen. Deze afdeelingen zijn elk door eigen palaeontologische en petrografische eigenschappen gekenmerkt, waaruit de palaeoklimatologie en palaeogeografie voor elke afzonderlijke \xc3\xa9tage afgeleid kunnen worden.\nDe mariene fossielen, die in de verschillende tertiaire \xc3\xa9tage\xe2\x80\x99s zijn afgezet, hebben door de herhaalde trans- en regressie der steeds opeenvolgende overstroomingen veelal aan groote verweering blootgestaan. Uit de fossielinhoud der transgressielagen en basale conglomeraten blijkt, dat de haaientanden \xe2\x80\x94 dank zij hun resistentie \xe2\x80\x94 het grootste en vaak eenige contingent der nog specifiek te herkennen fossielen vormen.\nDe determinatie nu der haaientanden werpt in sommige gevallen een nieuw licht op den ouderdom en herkomst van het materiaal uit de transgressielagen. Deze ouderdomsbepaling biedt op haar beurt waardevolle gegevens omtrent den ouderdom der boven- en onderliggende afzettingen.\nEen nauwkeurige determinatie der sterk verweerde tanden uit de transgressielagen werd alleen door vergelijking met Selachiersoorten, die elders in tertiaire afzettingen in situ voorkomen, mogelijk gemaakt.\nVoor elke tertiaire \xc3\xa9tage werden de petrografische en paleontologische gegevens, voorzoover zij bekend zijn uit de verslagen van het werk van de voormalige Rijks Geologische Dienst en uit andere publicatie\xe2\x80\x99s, verwerkt. Tevens werd een studie gemaakt over alle in het Tertiair van Nederland voorkomende Selachiers. De uitkomsten van deze onderzoekingen betreffende de geologie van Nederland, werden steeds getoetst aan die van de waarnemingen in de aan Nederland grenzende gebieden van Belgi\xc3\xab en Duitschland.\nUit het mariene Palaeoceen, dat op enkele plaatsen in ons land is aangeboord, is geen Selachiermateriaal bekend. Het klimaat is in dit tijdvak, in tegenstelling met de onmiddellijk voorafgaande krijtperiode, subtropisch tot gematigd geweest. De palaeoceene zee heeft zich over bijna geheel Nederland uitgestrekt en heeft in open verbinding gestaan met de arctische wateren.\nGedurende het eoceene tijdvak hebben opeenvolgende transgressies plaats gehad, die gesteenten van verschillende lithologische facies afgezet hebben. Sporadisch zijn ze in \xc3\xa9\xc3\xa9n boring aangetroffen. Aan de glauconitische zandsteen- en mergelhoudende kleilagen, die in de Peel aangeboord zijn, werd op grond van de algeheele aaneensluiting aan de belgische isopache lijnen, een eoceenen ouderdom toegeschreven. Daar eoceene afzettingen voornamelijk uit boringen bekend zijn, is weinig fossiel materiaal te verwachten. Het klimaat is hetzelfde gebleven als in het voorafgaande tijdvak. Geheel Nederland is wederom door de zee bedekt geweest, die in verbinding heeft gestaan met de noordelijke wateren.\nDe oligoceene afzettingen kunnen in onder-, midden- en bovenoligoceene onderscheiden worden.\nOp de plaats, waar het Onderoligoceen op krijtafzettingen rust, zijn eenige afgesleten haaientanden gevonden. Deze soorten: Odontaspis (Odontaspis) cf. bronni en Odontaspis (Synodontaspis) gracilis wijzen op een herkomst uit krijtafzettingen. De onderoligoceene transgressie is niet zoo uitgebreid geweest als de voorafgaande. Verschillende deelen van Nederland hebben dus boven den zeespiegel gelegen. In Zuid-Limburg zijn fluviomariene afzettingen bekend. Er is in dezen tijd nog geen verbinding geweest met de mediterrane zee.\nHet Middenoligoceen vertoont verschillende facies. Het komt in enkele deelen des lands aan den dag en is ook in boringen aangetoond. In Overijsel komt aan de basis van de middenoligoceene zandafzettingen een transgressielaag voor, waarin vele rondgesleten phosphorieten, haaientanden en schelpen naast enkele goedbewaarde tanden voorkomen. De determinatie dezer geremanieerde tanden wijst op boveneoceene herkomst. De in situ afgezette tanden wijzen op een middenoligoceenen ouderdom der bovenliggende glauconiethoudende zanden. In Zuid-Limburg zijn in de transgressielaag aan de basis van de middenoligoceene kleiafzettingen nog enkele haaientanden gevonden, die afkomstig zijn uit oudere oligoceene lagen. Een collectie Selachiertanden uit de septarienklei van Oost-Nederland werd nader beschreven. De middenoligoceene zee heeft zich over heel N.W.-Europa uitgestrekt en waarschijnlijk via het Mainzerbekken korten tyd met de mediterrane zee in verbinding gestaan. De zuidelijke invloed op de fauna is echter in N.W.-Europa niet meer merkbaar.\nHet Bovenoligoceen bestaat voornamelijk uit glauconiethoudende afzettingen, die in de Peel en Zuid-Limburg zijn aangetoond. Het klimaat is tijdens het geheele oligoceene tijdvak subtropisch tot gematigd geweest. De zee heeft het geheele zuidelijk deel van ons land bedekt.\nHet Ondermioceen is in Nederland niet in mariene facies bekend.\nIn Zuid-Limburg gaan de middenoligoceene kleiafzettingen geleidelijk over in glauconiethoudende zanden. Op sommige plaatsen nu treedt in deze zandafzettingen een transgressielaag op, waarin steenkernen van Mollusca en afgesleten haaientanden voorkomen. Door determinatie dezer geremanieerde Selachierfauna kon een bovenoligoceene herkomst van dit materiaal worden aangetoond. Hieruit werd afgeleid, dat de onderliggende glauconiethoudende zanden van bovenoligoceenen en niet van middenoligoceenen ouderdom zijn, zooals door Jongmans en van Rummelen (1930) wordt aangenomen. De hierboven liggende lagen zijn tijdens een jongere neogene transgressie afgezet en hebben een middenmioceenen, niet een bovenoligoceenen ouderdom.\nDit zijn de eenige mariene middenmioceene afzettingen. Een typisch mariene middenmioceene fauna is echter nergens aangetroffen. Dat echter in de onmiddellijke omgeving fossielrijke middenmioceene afzettingen bestaan moeten hebben, werd met zekerheid bewezen uit de geremanieerde, typisch middenmioceene fauna, die in een jonger transgressieconglomeraat te Elsloo werd aangetoond. Naar boven toe treden in deze mariene middenmioceene zanden eenige bruinkoolhoudende lagen op, die onderbroken worden door witte zandafzettingen. Deze zijn van marienen oorsprong en zijn gevormd tijdens steeds herhaalde transgressie\xe2\x80\x99s, waarbij an de basis een laag van afgeronde vuursteenen afgezet is. Door aan te nemen, dat deze zanden van middenmioceenen ouderdom zijn, werd aan de bruinkoollagen een midden- en bovenmioceenen ouderdom toegekend. Jongmans en van Rummelen (1930) schrijven deze afzettingen echter een ondermioceenen ouderdom toe. Deze laatste ouderdomsbepaling berust op een vergelijking met het aangrenzende bruinkolengebied van Duitschland, waar een stratigrafische opeenvolging der lagen opgesteld is, die uitgaat van een bovenoligoceenen ouderdom der onderliggende glauconitische zanden.\nEenzelfde klimatologische verhouding werd zoowel voor de geremanieerde middenmioceene fauna als voor de flora uit de bruinkool geconstateerd; beiden wijzen op afzetting tijdens een tropisch klimaat. De middenmioceene zee heeft in een grooten bocht over het Zuiden van ons land en het Noorden van Belgi\xc3\xab geloopen. Deze heeft via het Nauw van Calais in verbinding gestaan met de mediterrane zee. Van de Selachierfauna, die in de verschillende gebieden tijdens deze middenmioceene transgressie is afgezet, werd een volledige overeenkomst met de geremanieerde middenmioceene fauna vanuit het transgressieconglomeraat van Elsloo aangetoond.\nHet Bovenmioceen komt in een onderste zandige en een bovenste glimmerrijke kleiafzetting voor, die bijna overal duidelijk te onderscheiden zijn.\nMolengraaff en van Waterschoot van der Gracht (1913) houden de onderste, meer zandrnke facies zoowel in het Peelgebied als in Oost-Nederland voor Middenmioceen. De uit deze afzettingen beschreven Selachierfauna heeft echter een typisch bovenmioceen karakter, en daarom werd aan deze afzettingen een bovenmioceenen ouderdom toegekend.\nDe bovenmioceene zee heeft een groote uitbreiding gehad. Het klimaat is subtropisch tot gematigd geweest.\nHet plioceen komt zoowel in mariene als in continentale facies voor.\nIn Zuid-Limburg komt onder een dunne mariene onderplioceene zandlaag het bekende transgressieconglomeraat van Elsloo voor. Omtrent den ouderdom dezer laag heerscht groot meeningsverschil. Door determinatie van de geremanieerde Selachierfauna uit dit conglomeraat werd een middenmioceene herkomst van het materiaal vastgesteld. Deze ouderdomsbepaling houdt dus in, dat de bovenliggende afzettingen jonger zijn dan het Middenmioceen. Door het feit, dat het mariene Bovenmioceen niet zoover zuidelijk reikt, als ook door de aanwezigheid van een tweede, geremanieerde plioceene Selachierfauna aan de basis der hierboven liggende glaueonietzanden, werd een onderplioceene ouderdom aan de Elsloolaag toegekend.\nBehalve het op vele plaatsen aangetoonde mariene Onderplioceen, zijn voornamelijk in Limburg kontinentale afzettingen aangetoond.\nDeze zelfde facies zijn in midden- en bovenplioceene afzettingen aangetoond. Gedurende het Plioceen heeft de zee zich steeds meer naar het Westen en Noorden teruggetrokken. Het klimaat is geleidelijk kouder geworden.\nTertiaire Selachiertanden komen ook op secundaire vindplaats in diluviale afzettingen voor. Nog heden ten dage spoelen vele haaientanden door de erodeerende werking van rivieren of zee uit de oorspronkelijke vindplaats los. Door de determinatie der tanden werd in vele gevallen de herkomst van de fauna vastgesteld.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
Close ⊗
This website uses cookies and the analysis tool Matomo. More information can be found here...