ALBERT

Description: The material on which the present paper is based has been found in the collections of the British Museum in 1939, when a grant of the \xe2\x80\x9cLinnaeusfonds\xe2\x80\x9d enabled the first named author to pay a short visit to London; it has been brought over to Holland after the war in 1947 by the second author. As it forms an addition to the earlier papers and especially to the thesis of the first named author, the same form of publication has been chosen.\nFor the drawings of habitus and abdomina we are indebted to Mr. J. F. OBBES.

Description: De Haan (1833, p. 22-23, tab. B (Eudora) tenax (mouthparts)) gives the following latin description of his subgenus Eudora: "Os quadratum. Max. 5arum articuli secundi paralleli, medio in longitudinem sulcati, apice truncati; articuli tertii dilatati, margine superiore emarginati; articuli apicales abbreviati1). Max. 3iarum laciniae externae supra medium, paulum dilatatae, apice emarginatae. Max. 2arum lobi interni in laciniis interioribus externis multo breviores. Thorax vix dimidio latior quam longior, dorso convexus. Chelae crassae, in utroque sexu inaequales, sinistra minor. Abdomen in utroque sexu 7-articulatum; in maribus angusto-parallelum; articulus tertius prioribus latior; articuli versus apicem sexti sinuato-angustiores; sextus quadratus; Septimus trigonus. In feminis oblongo-ovatum, a basi latescens; articulus sextus quinto duplo latior; septimus rotundatus. O c u l i vix tertia parte latitudinis thoracis distantes. Antennae oculorum canthis approximatae, flagello brevissimo.\nCANC. (EUDORA) TENAX Ruppell. \xe2\x80\x94 IMPRESSUS Lamarck n. 9. \xe2\x80\x94 INCISUS. n. sp. Mus. Reg. Bat." When studying the Xantho specimens of the Leiden Museum, I noticed among them in the dry collection, a \xe2\x99\x80 without mouthparts and a set of mouthparts from Mauritius, Museum Paris, both labelled Xantho (X.) impressus (Lam.) and both bearing an old label "Cancer (Eudora) impressus Lamarck, Isle de France, Mus. Gal." Now the presence of the set of mouthparts as well as the writing on the old label leave no doubt whatever to the fact that this is the specimen examined by De Haan and enumerated on page 23 of the Fauna Japonica. This specimen, however, is

Description: Dardanus crassimanus (H. M.-Edw.) Pagurus crassimanus H. Milne-Edwards, 1836, Ann. Sc. Nat., (2), Zool., 6, p. 277; 1837, Hist. nat. Crust., 2, p. 227; 1848, Ann. Sc. Nat., (3), Zool., 10, p. 62.\nPagurus setifer de Haan, 1849, Fauna Japonica, Crust., p. 209.\nPagurus sculptipes Stimpson, 1858, Proc. Ac. Phil., p. 246; Smiths. Misc. Coll., 1907, 49, P. 205.\nPagurus pavimentatus Hilgendorf, 1878, MB. k. Akad. Wiss. Berlin, p. 816, pl. 3, fig. 1\xe2\x80\x945.\nPagurus sculptipes Stimpson, Ortmann, 1892, Zool. Jahrb., Syst, 6, p. 287; 1897, Zool.\nJahrb., Syst., 10, p. 275.\nPagurus crassimanus H. M.-Edw., Alcock, 1905, Cat. Ind. Dec. Crust., 2, Anomura, p. 162 ("Doubtful species of Clibanarius").\nPagurus pavimentatus Hilgendorf, Lenz, 1910, Voeltzkow\'s Reise in Ostafrika in den Jahren 1903\xe2\x80\x941905, 2, p. 563.\nPagurus sculptipes Stimpson, Balss, 1914, Abh. Bayer. Akad., Math. Phys, Klasse, Suppl. 2, p. 48.\nIn 1936 I had the opportunity to examine the type specimen of Pagurus crassimanus H. M.-Edw. in the Mus\xc3\xa9um National d\'Histoire Naturelle in Paris. I was able to identify it as a true Dardanus, there being no paired appendages present on the anterior abdominal segments of either sex, the left cheliped being larger than the right, fingertips corneous, blackened and somewhat spooned.\nIt quite corresponds with our dry material of Dardanus setifer (de Haan) and with Stimpson\'s description of Pagurus sculptipes. Lenz (1910) has already pointed out the differences between Pagurus setifer M.-Edw.,

Description: Aan het slot van zijn dissertatie geeft J. TH. OUDEMANS in 1886 een lijst van Nederlandsche Thysanura en Collembola; deze lijst wordt door denzelfden schrijver in het hoofdstuk Collembola in \xe2\x80\x9eDe Nederlandsche Insecta" (1900) met eenige soorten aangevuld. Verder vinden we, voor zoover mij bekend, in de literatuur nergens opgaven over onze inlandsche vormen. Daar de naamlijst van OUDEMANS echter verouderd is, is er reden een aanvulling te geven. De hier volgende lijst is zeer zeker niet volledig; in ons land zullen wel meer dan de hier volgende 58 soorten voorkomen.\nAan allen, wier namen hieronder genoemd worden en die mij bij het verzamelen van materiaal behulpzaam waren, ook hier nog mijn dank. Het materiaal, dat mij ter beschikking stond, bevindt zich thans grootendeels in \'s Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden. Volledigheidshalve worden in de volgende lijst de vindplaatsen uit de lijst van\nOUDEMANS\novergenomen; achter deze overgenomen vindplaatsen is een (O.) geplaatst.\nVoor het gemak van den lezer zullen achter de thans gebruikelijke namen, die uit de lijst van Oudemans tusschen haakjes worden opgenomen.\nOrde: Collembola Lubb.\nSuborde: Arthropleona B\xc3\xb6rn.\nSuperfamilie: Poduromorpha B\xc3\xb6rn.\nFamilie: Poduridae (Lubb.).\nGenus: Podura L.\nPodura aquatica L.\nAmsterdam; op slootwater, Juni 1886 (O.).\nNoordwijk; Maart 1927 en vorige jaren, op water in een regenton; opgave Dr. J. Verwey.

Description: The material of Brachyura on which this paper is based was collected during some years on the Mexican coasts and I am greatly indebted to Dr. F. Bonet of the Escuela Nacional de Ciencias Biologicas in Mexico, D. F., for the opportunity he offered me to study this interesting material and for his kindness in presenting the larger part of it to the Rijksmuseum van Natuurlijke Historie at Leiden. At Dr. Bonet\'s request the seven specimens of Platychirograpsus typicus Rathbun were compared with De Man\'s cotype of Platychirograpsus spectabilis from Gaboon and my best thanks are due to the director and staff of the Zoological Museum in Amsterdam for their kindness in placing this male at my disposal.\nOn examining the Majids of this collection I came across two specimens (a male and a female) which I was unable to place. At my request Dr. John S. Garth of the Allan Hancock Foundation in Los Angeles was kind enough to examine the male and he informed me that not only he agreed with me that it belongs to a new species but that according to his opinion it should even be placed in a new genus; he also informed me that in the collections of the Allan Hancock Foundation some more specimens belonging to this interesting species are present and he most kindly sent me on loan a female and two young specimens which formed a valuable addition to the material at my disposal. I want to express here my sincere thanks for his kind advice and help.\n\nDROMIIDAE\nDromidia larraburei Rathbun, 1910 Dromidia sarraburei by error Rathbun, 1910, Proc. U. S. Nat. Mus., vol. 38, p. 553, pl. 48 fig. 4.

Description: Cleistostoma edwardsii (McLeay) Cleistotoma edwardsii McLeay, 1838, 111. Zool. South Africa by Andrew Smith, vol. 3, p. 64.\nCleistotoma edwardsii McL., Krauss, 1843, S\xc3\xbcdafr. Crust., p. 40.\nCleistostoma edwardsii (McLeay), Stebbing, 1910. Ann. South Afr. Mus., vol. 6, p. 328.\nRijksmuseum van Natuurlijke Historie : Knysna, September 18, 1938, L. D. Brongersma, 11 \xe2\x99\x82 \xe2\x99\x82, 3 \xe2\x99\x80 \xe2\x99\x80, 1 young specimen.\nZoological Museum, Amsterdam : Knysna, September 16\xe2\x80\x9418, 1938, H. Engel, 10 \xe2\x99\x82 \xe2\x99\x82, 7 \xe2\x99\x80 \xe2\x99\x80, 1 young specimen.\nMcLeay says: \xe2\x80\x9eCleistotoma oculis magnis, test\xc3\xa2 laevi haud pilos\xc3\xa2 lateribus integris nec granulosis nec postice divergentibus, manibus brevibus; pedum pari tertio longiori, femoribus infra laevibus. Note. This species comes very near to the Cleistotoma Leachii of Milne Edwards; but differs from it in the surface being altogether smooth. The length is four lines." Krauss adds no further information and Stebbing states: \xe2\x80\x9eI do not know whether McLeay\'s species has been since recognised.,, The material, collected by Dr Brongersma and Dr Engel in South Africa, contains 33 specimens of a Cleistostoma species, collected at Knysna, probably Cleistostoma edwardsii McLeay.\nGordon (1931, Journ. Linn. Soc. London, vol. 37, p. 550) gives a figure of the \xe2\x99\x82 pleopods of Paracleistostoma leachi (Audouin). The pleopods of our species differ from these and from those of the two other species (depressum de Man and cristatum (Ortmann)) figured by Gordon.\nThe \xe2\x99\x82 pleopods of longimanum and microcheir (Tweedie, 1937, Bull.

Description: Van Dr. A. C. Oudemans ontving het Rijksmuseum van Natuurlijke Historic in 1942 ten geschenke de door hem in den loop der jaren bijeen gebrachte belangrijke verzameling van Acari. Deze verzameling omvat 5981 praeparaten van mijten, behoorende tot 1316 soorten. Verder legateerde Dr. Oudemans aan het museum zijn verzameling van afbeeldingen van dieren van deze groep, welke na zijn overlijden op 14 Januari 1943 werden ontvangen. Bij deze afbeeldingen, voor het meerendeel bestaande uit door Dr. Oudemans zelf gemaakte teekeningen (in het geheel 2045 bladen), heeft een groot aantal betrekking op soorten (of onderdeelen daarvan), van welke praeparaten in de verzameling aanwezig zijn, terwijl andere bladen met afbeeldingen betrekking hebben op vormen die niet als praeparaat aanwezig zijn.\nHet ligt voor de hand dat het voor Acarologen van groot belang is te weten welke soorten in de verzameling zijn vertegenwoordigd als praeparaat of als afbeelding. Dit bracht mij er toe den nu verschijnenden catalogus samen te stellen. Reeds dadelijk moet hierbij worden opgemerkt dat het mij, als niet-Acaroloog, niet mogelijk was een catalogus samen te stellen, die voldoende critisch is. De nomenclatuur zal dan ook in vele gevallen niet geheel juist zijn en ook de systematische rangschikking van het materiaal zal in vele gevallen voor verbetering vatbaar zijn. Hoe dit ook zij, met den nu verschijnenden catalogus zullen Acarologen in staat zijn na te gaan wat aanwezig is.\nDe hier gebruikte systematische volgorde is in den regel die welke voorkomt in de verzameling van praeparaten, ook bij de opgave van de vindplaatsen is de volgorde van de praeparaten in de collectie gebruikt.

Description: Op een tweetal excursies (van 11\xe2\x80\x9413 Juli en van 26\xe2\x80\x9428 September) werden op Urk negen soorten van Apterygogenea gevonden, n. 1.: Hypogastrura viatica (Tullb.).\nFriesea mirabilis (Tullb.).\nOnychiurus armatus (Tullb.).\nProisotoma sch\xc3\xb6tti (D. T.).\nIsotoma (Vertagopus) cinerea (Nic.).\nIsotoma viridis Bourl.\nIsotoma viridis Bourl. var. riparia (Nic.).\nIsotomurus palustris (M\xc3\xbcll.) var. maculata Sch\xc3\xa4ff.\nEntomobrya lanuginosa (Nic.).\nEntomobrya lanuginosa (Nic.) var. maritima (Nic.).\nEntomobrya nicoleti (Lubb.) var. obscura (Tullb.).\nVijf hiervan zijn, daar ze niet voorkomen in de lijst van Dr. OUDEMANS, als nieuw voor onze fauna te beschouwen. Van deze vijf volgt hieronder een korte beschrijving. 1. Friesea mirabilis (Tullb.).\nDe drie thoracale segmenten zijn alle duidelijk zichtbaar en behaard.\nDe beharing is kort, aan het eind van het abdomen iets langer; terwijl noch op thorax of abdomen, noch op de pooten borstelharen met een knopje voorkomen. De antennen zijn korter dan de kop, het vierde lid is kegelvormig en voorzien van 4\xe2\x80\x945 lange, sterk gekromde \xc3\xa4sthetasken; de eindkolf is duidelijk en retractiel. Aan de buitenzijde van het derde lid komt een orgaan voor, dat bestaat uit twee korte zintuigstaafjes, die in een holte ingeplant zijn en door een tweetal haren beschermd worden.

Description: In 1939 during a visit to the British Museum, London, the first author (Leene) examined a number of indo-westpacific Portunidae belonging to the collection of this Museum. Part of the material was then reserved to be studied more extensively in Holland. Through the outbreak of World War II it was not before 1947 that this material came to Holland; it then was taken from London to Leiden by the second author (Buitendijk). The material was studied jointly by the two authors, who intended to publish the results of this study as a single paper. Circumstances beyond the control of the authors, however, necessitated the separate publication of a report on only three of the species (Leene & Buitendijk, 1949). The present paper deals with the rest of the material and with a new species of the genus Charybdis from the collection of the Rijksmuseum van Natuurlijke Historie at Leiden.\nAlso some material of the genus Lupocyclus from the Amsterdam and Leiden Museums, which has been used for comparison with the specimens from the British Museum, is discussed here 1).\nThe first author wants to tank Dr. L. B. Holthuis, Leiden, for writing Miss Buitendijk\'s biography and for his kind and adequate assistance in preparing this paper for the press.\nLupocyclus philippinensis Nauck Lupocyclus philippinensis Leene, 1940, Temminckia vol. 5, p. 174, text fig. 5, pl. 3.\nBritish Museum (Nat. Hist.) Karachi, May 29, 1906. \xe2\x80\x94 1 female.\nRemarks. The specimen from Karachi undoubtedly belongs to Lupocyclus philippinensis, though it presents some differences from the specimen described by Leene in 1940. The cephalothorax has the groups of granules

Description: From his stay at Port Dickson on the Malay Peninsula at the beginning of 1946 Major Dr. L. D. Brongersma of the N I C A Detachment brought home several species of crabs. A list of this material which is now incorporated in the collections of the Museum of Natural History at Leiden is given below, while on some of the more interesting species some remarks are made.\nCoenobita cavipes Stimps. \xe2\x80\x94 26 specimens.\nClibanarius padavensis De Man. \xe2\x80\x94 1 specimen.\nClibanarius infraspinatus Hilg. \xe2\x80\x94 1 specimen.\nPetrolisthes speciosus (Dana). \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x80.\nCamposcia retusa Latr. \xe2\x80\x94 2 \xe2\x99\x82\xe2\x99\x82, 1 \xe2\x99\x80.\nSchizophrys aspera (H. M. Edw.). \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x82.\nNeptunus pelagicus L. \xe2\x80\x94 12 specimens, including 4 \xe2\x99\x82\xe2\x99\x82, 2 \xe2\x99\x80\xe2\x99\x80.\nCharybdis (Charybdis) helleri (A. M. Edw.). \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x82.\nCharybdis (Charybdis) anisodon (De Haan). \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x82.\nThalamita crenata Latr. \xe2\x80\x94 2 \xe2\x99\x82\xe2\x99\x82, 1 ovigerous \xe2\x99\x80.\nThalamita stimpsoni A. M. Edw. \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x82, 1 \xe2\x99\x80, both young specimens.\nChlorodopsis pilumnoides (White). \xe2\x80\x94 1 juv. and a young Xanthid probably belonging here.\nOzius guttatus H. M. Edw. \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x80.\nPilumnus vespertilio (Fabr.). \xe2\x80\x94 2 \xe2\x99\x82\xe2\x99\x82, 3 \xe2\x99\x80\xe2\x99\x80.\nPilumnus scabriusculus Ad. & White. \xe2\x80\x94 2 \xe2\x99\x82\xe2\x99\x82.\nPinnotheres borradailei Nob. \xe2\x80\x94 1 \xe2\x99\x80.\nOcypoda ceratophthalma (Pall.) \xe2\x80\x94 Many specimens.\nUca annulipes Latr. \xe2\x80\x94 2 \xe2\x99\x82\xe2\x99\x82.