ALBERT

All Library Books, journals and Electronic Records Telegrafenberg

Your email was sent successfully. Check your inbox.

An error occurred while sending the email. Please try again.

Proceed reservation?

Export
Filter
  • 2025-2025  (2)
  • 1950-1954  (7)
  • 1915-1919
  • 1916  (13,881)
Collection
Language
Years
Year
  • 1
    facet.materialart.
    Unknown
    Kraatz, Berlin
    In:  SUB Göttingen | KART B 140:1289 | KART H 140:Königsberg-Ost
    Publication Date: 2024-05-23
    Description: Geologische Karte 1: 25 000 mit Erläuterungen. Digitalisat des FID GEO (Fachinformationsdienst Geowissenschaften), erstellt durch das GDZ (Göttinger Digitalisierungszentrum), Karte aus dem Bestand der SUB Göttingen. Koordinaten Vorlage: Nullmeridian Ferro E 038 10 – 038 20 / N 054 42 - 054 48.
    Description: map
    Description: DFG, SUB Göttingen
    Keywords: ddc:912 ; ddc:554.3 ; Geologische Karte
    Language: German
    Type: doc-type:carthographicMaterial
    Format: 78
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 2
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Bijdragen tot de dierkunde vol. 20 no. 2, pp. 1-93
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Door veelvuldige persoonlijke aanraking met de talrijke vogelcadavers, welke in den loop der jaren werden afgeleverd door den tuin van het Koninklijk Zoologisch Genootschap \xe2\x80\x9eNatura Artis Magistra\xe2\x80\x9d te Amsterdam aan de met deze inrichting verbonden en ten deele ook van Gemeentewege onderhouden Musea, waaraan ik gedurende eenige jaren als conservator werkzaam was; alsmede doordat ik, dank zij de zoo gewaardeerde opdracht van den directeur van het Genootschap, Dr. C. KERBERT \xe2\x80\x94 om een nader onderzoek in te stellen naar de ras-zuiverheid der donkere Goudfazanten (Thaumalea obscura), daar ter plaatse sedert een vijftigtal jaren gekweekt \xe2\x80\x94 zeer veel met allerlei vogels in nauwe aanraking kwam, werd mijn aandacht al meer en meer gevestigd op de hoogst merkwaardige en buitengewoon groote verscheidenheid in den vorm, de teekening en de kleur der veeren bij een enkel vogelindividu. Hoemeer ik echter deze veerverscheidenheid bij een zelfden vogel kon waarnemen en van nabij leerde kennen, des te meer werd ik getroffen door het opmerkelijk feit, dat er toch, althans in de meeste gevallen, allerlei overgangen van grootere of kleinere geleidelijkheid tusschen de eene veer en de andere bestaan. Deze merkwaardige veelvormigheid en de onverwachte overgangen der veerpatronen in elkaar blijven telkens bij elke nieuw te onderzoeken soort tot het laatste toe een verrassing voor den onderzoeker. Want al is het misschien met zeer weinig woorden te zeggen: De veeren van een vogel gaan naar vorm, teekening en kleur geleidelijk in elkaar over, of wel: De veeren van een vogel kunnen gemakkelijk naar vorm, teekening en kleur en mede in verband met hun natuurlijke rangschikking op het vogellichaam in rijen van geleidelijke overgangen geplaatst worden. Toch blijft desniettegenstaande elk geval op zich zelf geheel nieuw en het onderzoek naar de feiten blijft toch steeds het oog van den onderzoeker boeien. Hoe ingewikkelder de veeren van een vogel zich voordoen, des te treffender zijn hare overgangsvormen, en ik zou wel geen tweede voorbeeld van biologisch onderzoek weten te noemen, waar men met een dergelijke overdadigheid van de prachtigste kleuren en vormen in zoo rijke mate te doen heeft.\nIk stelde mij bij den aanvang van dit onderzoek voor om van deze overgangsvormen een uitvoerige studie te maken. De gewone handboeken op vogelgebied toch verzwijgen ten eenenmale zoowel in woord als in beeld dit zeer zeker zoo interessante verschijnsel. Wel was het bestaan dezer overgangen niet geheel onbekend of nieuw voor de wetenschap, want DARWIN, KERSCHNER en H\xc3\x84CKER hebben reeds voor een enkele vogelsoort deze veerverscheidenheid nader beschreven. Daar zij echter geen afbeeldingen gaven en de zaak door hen niet aan een diepergaande studie onderworpen werd, schijnt het, dat hun mededeelingen geen verderen indruk gemaakt hebben, zoodat men in geen der gewone werken, zooals ik reeds zeide, ook maar de geringste opmerking over dit belangrijke onderwerp vinden kan.
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 3
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 17, pp. 152-155
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Bij het doorzien der rijke verzameling Megachiroptera van het Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden \xe2\x80\x94 waartoe ik door den Heer Directeur dezer inrichting welwillend in de gelegenheid werd gesteld \xe2\x80\x94 trokken enkele bijzonderheden mijn aandacht. Ofschoon het hier slechts losse waarnemingen geldt, kan het zijn nut hebben deze te publiceeren; ik geef ze echter slechts als aanvulling op enkele punten van het groote werk van Knud Andersen: Catalogue of the Chiroptera in the Collection of the British Museum, Sec. ed. Vol. I. a. Eidolon helvum Kerr en Eidolon dupreanum Schl. et Poll.\nDe Afrikaansche (helvum) en de Madagascareensche soort (dupreanum) van het geslacht Eidolon onderscheiden zich voornamelijk van elkander, doordat bij de laatste het craniale rostrum naar verhouding een weinig langer en slanker is: de afstand van den voorrand der orbita tot het einde der nasalia is bij E. dupreanum gelijk aan of iets grooter dan de lengte van de rij tanden der bovenkaak, gerekend van hoektand tot laatste kies (m2); terwijl bij E. helvum deze afstand iets korter is dan de rij tanden. Bovendien is E. dupreanum een weinig grooter.\nIk kan hier nog aan toevoegen, afgaande op het ter beschikking zijnde materiaal, dat er een duidelijk verschil bestaat tusschen den vorm der onderkaak van beide soorten, nl. van het deel van den achterrand, gelegen beneden den condylus. Zooals uit de beschouwing der bijgevoegde lijnteekeningen blijkt, gaat bij E. dupreanum (A) deze rand bijna recht naar beneden, om vervolgens afgerond over te gaan in den benedenrand.\nBij E. helvum (B) daarentegen is het overeenkomstige randgedeelte sterk ingebogen; de gevormde inham is bijna even groot als de tusschen
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 4
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 8, pp. 63-64
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: At the Stations 49a and 260 the Siboga-Expedition collected two specimens of Aphroditidae, that, though agreeing in their main characters with Hermione and Laetmonice, in my opinion cannot be ranged in these genera on account of the quite different shape of their dorsal bristles; therefore the new genus Halogenia may be proposed for them.\nHalogenia arenifera n. sp.\nSiboga-expedition, Stat. 49a, Sapeh-strait, depth of 69 M.\nThe body of the unique specimen is ellipsoidal, long 12 mm., broad 7 mm.; the number of its segments is about 30. Its ventral side is rough, densely beset with small tubercles, whereas the dorsum is entirely covered with sand-grains, that are adhering to the elytra. No dorsal felt could be detected. The parapodia are slender, conical, measuring in length two thirds of the breadth of the body. The sides of the body are flanked by long dorsal bristles (fig. 1), that are thin and flexible, pale-brown coloured; they show a fine, longitudinal striation and terminate at their distal end in a large, dark-brown hook, bearing on its convex side a conical point.\nThe bristle is surrounded by a sheath, that (presumably by the influence of the spirit) has a wrinkled appearance and above the hook passes in a rather long filiform appendage, that in its basal part shows a small enlargement. In the anterior segments these bristles are so long, that bent afterwards they almost reach to the end of the body. In front of these uncinate bristles some barbed setae are situated, provided with a rather long spear-tip, behind which two or three recurved fangs occur. Each
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 5
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 10, pp. 78-79
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: In de collectie van het Leidsche Museum bevindt zich een Centronotus fasciatus Bl. & Sch., volgens de opgave op het etiket afkomstig van de Hollandsche kust.\nDe kenmerken van dit individu, dat 230 mm. lang is, zijn: De hoogte van het langwerpige lichaam gaat 9 7/12 en de lengte van den, evenals het lichaam zijdelings plat gedrukten, kleinen kop 10 5/11 maal in de lichaamslengte, de staartvin inbegrepen. De lage, lange rugvin begint boven den aanvang der borstvinnen en loopt tot aan de staartvin; zij heeft 89 stekels, die bij dit individu de abnormaliteit vertoonen niet allen verhard te zijn. De voorste 55 zijn slap, de volgende 17 zijn hard en scherppuntig, de laatste 17 zijn weder slap. De harde stekels zijn geelachtig, doorschijnend, glanzig, de slappe zijn melkachtig wit, ondoorschijnend, dof; de overgang tusschen de harde en zachte gaat geleidelijk, de laatste 15 der voorste witte krijgen naarmate ze de lichtgele naderen al grooter wordende geelachtige punten, terwijl de slappe, die naar achter op de harde volgen, tot aan het einde der vin toe hunne toppen geelachtig hebben, doch hun onderdeel dof wit is. De aarsvin begint met 2 eenigszins geelachtige slappe stekels, gevolgd door 42 stralen. Deze eveneens lage vin begint in het midden tusschen den afstand van den voet der borstvin en den voet der staartvin. De staartvin heeft de helft der koplengte, de borstvin 2 4/9 der koplengte en de buikvinstekel, die ook slap is, bezit slechts de lengte van 2/3 der oogdoorsnede; deze vinnen zijn naar achteren afgerond. Het lichaam heeft zeer kleine, in de huid ingebedde, schubben; de kop heeft geen schubben.\nDe bekspleet loopt schuin naar boven en haar top nadert de horizontale
    Keywords: Centronotus fasciatus Bl. & Schn ; Nederland ; kust ; beschrijving
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 6
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 1, pp. 1-10
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Durch die G\xc3\xbcte des Herrn Dr. Jos. Bequaert konnte ich einige Phoriden untersuchen, die dieser eifrige Entomologe w\xc3\xa4hrend seines letzten Aufenthalts am Kongo und im Ruwenzori-Gebirge gesammelt hat. Es lagen im ganzen 5 Arten vor, darunter zwei neue, die im folgenden beschrieben werden. Von den drei bereits fr\xc3\xbcher bekannten Arten will ich in diesem Zusammenhang nur ein vereinzeltes Exemplar von Aphiochaeta xanthina Speiser erw\xc3\xa4hnen, das aus einer faulenden Muschel (Unio) zusammen mit andern Phoriden gez\xc3\xbcchtet wurde. Dieses Specimen entspricht genau der ausf\xc3\xbchrlichen Beschreibung, welche Grandi in Boll. Scuola Agr. Port. vol. 8 [1914] p. 242\xe2\x80\x94263 von A. xanthina Speiser gibt, die aber mit der Originalbeschreibung in wesentlichen St\xc3\xbccken nicht \xc3\xbcbereinstimmt, wie ich schon an anderer Stelle er\xc3\xb6rtert habe (Jaarboek Natuurh. Genootsch. Limburg 1914 1) p. 111). Ich glaube jetzt, dass die l. c. von mir aufgestellte Aphiochaeta repicta identisch ist mit der Grandi\'schen Art und diese mit A. xanthina Speiser. Es ist allerdings fast unverzeihlich, dass Speiser das vierborstige Scutellum zweiborstig nennt und von der Zweifarbigkeit der Hinterleibsoberseite nichts erw\xc3\xa4hnt; es scheint aber, dass dieser Autor auch auf seinem engeren Spezialgebiete, den Nycteribiiden und andern Pupiparen, sich \xc3\xb6fter mit summarischen Beschreibungen begn\xc3\xbcgt, nach denen sehr schwer arbeiten ist. Gerade bei den Phoriden sind genaue Beschreibungen unerl\xc3\xa4sslich, besonders in der artenreichsten Gattung dieser Familie, Aphiochaeta Brues. 1. Wandolleckia biformis n. sp. \xe2\x99\x80.\nDie Etikette Dr. Bequaert\'s lautet: \xe2\x80\x9ePhorides vivant sur un gros mollusque (Achatina sp.) vivant, dans la for\xc3\xaat vierge. Ces dipt\xc3\xa8res cou-
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 7
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 3, pp. 15-26
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Pallenopsis is one of the earliest-known Pycnogonids, yet it also may boast of being well-nigh the most misunderstood. Its name and exhaustive characteristics were published not until 1880 by Wilson, but as early as 1804 Latreille gave an account of an animal by the name of Phoxichilus phalangio\xc3\xafdes, which lately proved to be a true Pallenopsis. For this original description I beg to refer to my newly published article.1) Wilson has given the following diagnosis of his new genus: \xe2\x80\x9eBody slender as in Phoxichilidium, segmented. Rostrum cylindrical.\nAbdomen slender, simple. Antennae with four joints, large and chelate.\nPalpi rudimentary, composed of a single joint. Accessory leg present in both sexes, ten-jointed. Legs slender, dactylus with auxiliary claws. Two very unequal pairs of large ocelli." He further mentions the peculiar glandular duct near the middle of the fourth joint of the legs in the male which he supposes to be perhaps of generic significance.\nThe number of known species amounts to more than thirty, which I have enumerated in the following table. They have been arranged after the depths they were caught in. Moreover I have given in the list some characteristics of the animals, clearly showing the most important special differences.\nDepth. Most species belong to the genuine deepsea-forms, however not a few are found in shallow water; of some others, the depth they live in, is unknown. Moreover the same species sometimes was met with both in the abyss and in much smaller depths. In general the probabilities
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 8
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 20, pp. 185-264
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: De hier gevolgde rangschikking is, behoudens eene zeer enkele uitzondering, die van den heer H. Fruhstorfer in het groote werk van Seitz over de Indo-Australische Rhopalocera (Bd. IX, pp. 192\xe2\x80\x94284). Hieruit valt niet op te maken, dat ik het met de gevolgde rangschikking geheel eens ben, doch daar, waar het in catalogus brengen der museumcollectie eene eerste vereischte is, meende ik, ter wille van het sneller gereedkomen van het eenmaal begonnen werk, mijne persoonlijke meeningen voorloopig achterwege te moeten laten. Toch viel er bij het op naam brengen van al het Danaiden-materiaal het een en ander op te merken en te beschrijven, zooals te zien is uit de van mijn hand in deel I, 1915, van dit tijdschrift voorkomende publicatie.\nDe Danaiden-collectie van het Museum bevat bij het ter perse gaan van dezen catalogus 4000 exemplaren in 139 soorten, Tellervo zoilus (F.) medegerekend. In het werk van Seitz zijn circa 200 species vermeld. De collectie is dus geenszins onbelangrijk te noemen, ook door de typen en co-typen, die zij bevat.\nDat er niet meer soorten vertegenwoordigd zijn, is vooral te wijten aan gebrek aan materiaal der Philippijnen en van Nieuw-Guinea. Ook het materiaal der Kleine Soenda-eilanden roept om aanvulling evenals dat van het vasteland van Indi\xc3\xab en Ceylon. Tegenover dit tekort staat een tegoed. Immers het materiaal der Riouw Lingga-, Anambas- en Natoena-eilanden, benevens dat van Simaloer, Nias, Banka, Billiton, Java, Celebes en de Molukken is fraai te noemen.\nOnder de belangrijke verzamelingen, die in den laatsten tijd aan het Museum zijn afgestaan, mag ik wel die noemen der heeren Piepers en
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 9
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 18, pp. 156-158
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Bis jetzt ist m. W. nur eine Coniopterygide von Java bekannt, n\xc3\xa4mlich Coniopteryx javana Enderl., beschrieben in den \xe2\x80\x9eNotes from the Leyden Museum", vol. XXVIII (1907) p. 224 ff., und erw\xc3\xa4hnt in der monographischen Bearbeitung dieser Insektengruppe in den \xe2\x80\x9eGenera Insectorum" fsc. 67 (1908) p. 9, sowie darselbst teilweise abgebildet: pl. 1, fig. 1.\nVor einigen Jahren z\xc3\xbcchtete ich eine andere Coniopterygide aus Kokons, die ich in der Umgebung von Salatiga gefunden hatte und die ich erst f\xc3\xbcr Spinnen-Eierpakete gehalten hatte.\nDiese Art ist mit der soeben erw\xc3\xa4hnten C. javana Enderl. nicht identisch. Auf Grund des Ge\xc3\xa4ders kommt sie der Gattung Semidalis Enderl. am n\xc3\xa4chsten, von der Enderlein in seiner erw\xc3\xa4hnten Monographie 14 Arten registriert; keine von diesen geh\xc3\xb6rt dem Indo-Australischen Faunengebiet an. Da sich aber im Hinterfl\xc3\xbcgel eine starke Neigung zur Reduktion der Querkommissuren bemerkbar macht, ziehe ich vor, die Art in ein neues Genus Parasemidalis n. g. zu stellen, das ich wie folgt charakterisiere: Ge\xc3\xa4der des Vorderfl\xc3\xbcgels (fig. 1) wie bei Semidalis Enderl., vollst\xc3\xa4ndig, die Querkommissur zwischen r, und rr vor der Gabel einmundend.\nIm Hinterfl\xc3\xbcgel (fig. 2) die Querkommissuren zwischen sc und r1, r1 und r2 + 3 fehlend bis auf eine Andeutung der oberen Ansatzstelle; die Verbindung zwischen r2 + 3, r 4+ 5 und m1 undeutlich.\nKeine verdickten haartragenden Stellen auf den Adern, Nur eine Art (Genotype):
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
  • 10
    facet.materialart.
    Unknown
    In:  Zoologische Mededelingen vol. 2 no. 12, pp. 90-95
    Publication Date: 2024-01-12
    Description: Einige Exemplare aus der Lycaena cleotas Gu\xc3\xa9r.-Gruppe des Leidener Museums veranlassten mich das Material meiner Sammlung und meine \xc3\x9cbersicht \xc3\xbcbe die Formen der Gattung Luthrodes, Iris 1915, pp. 47-49, nochmals nachzupr\xc3\xbcfen. Bei dieser Gelegenheit fand ich, dass die unbedeutende Chilades laius Cram, von Ceylon dieselbe Gestaltung der Klammerorgane besitzt, als die gewaltig grosse Luthrodes boopis Fruhst. von Celebes und die nur wenig kleineren Formen und Vicarianten der papuanischen Luthrodes cleotas Gu\xc3\xa9r. \xc3\x9cber die Zusammengeh\xc3\xb6rigkeit von laius und boopis war ich weiter nicht erstaunt; haben wir doch in Chilades athena Feld. von Luzon und anderen Philippinen bereits ein Verbindungsglied zwischen beiden. Auf Grund der Identit\xc3\xa4t der Klammerorgane liesse sich ohne weiteres auch cleotas als die \xc3\xb6stlichste und am erheblichsten differenzierte laius-Rasse betrachten. Im Widerspruch mit dieser einfachen Tatsache steht jedoch das Faktum, dass auf den s\xc3\xbcdlichen Philippinen sowohl Chilades laius athena Feld., wie auch eine viel gr\xc3\xb6ssere und mehr mit der papuanischen cleotas \xc3\xbcbereinstimmende Form, n\xc3\xa4mlich mindora Feld. vorkommt.\nHerr Professor Courvoisier hat auf mein Ersuchen die Androconien von laius, cleotas und arruana Feld. untersucht. Da ergab sich, dass laius kreisrunde, cleotas jedoch l\xc3\xa4nglich ovale Androconien besitzt. Zwischen beiden Extremen steht aber bereits wieder arruana Feld. mit nach vorne deutlich abgerundeten und viel breiteren Androconien. Arruana bildet somit durch ihre Androconien ein Verbindungsglied zwischen den beiden Extremen laius und cleotas. Es ist zu bedauern, dass weder boopis, noch athena untersucht werden konnten, weil das Material zu kostbar ist
    Repository Name: National Museum of Natural History, Netherlands
    Type: info:eu-repo/semantics/article
    Format: application/pdf
    Location Call Number Expected Availability
    BibTip Others were also interested in ...
Close ⊗
This website uses cookies and the analysis tool Matomo. More information can be found here...