Skip to main content
Log in

De wisselkoersen

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Institutional subscriptions

Literature

  1. Men vgl. b.v. het artikel in het Economist nr. van Juni '18, en, nog fraaier, de bespreking van mijn artikel in het Augustus Nr. daaraan volgend, in het Handelsblad. De lezers die zich voor de theoretische quaestie mochten interesseeren, maak ik er opmerkzaam op, dat ik, naar mijn eigen meening, mijn inzicht klaarder en eenvoudiger heb uiteengezet in het Weltwirtschaftliche Archiv en het Economic Journal, dan in het praeadvies. Toentertijd was mij zeli de oplossing nog nieuw; later heb ik den geheelen omweg over den arbeidsprijs vermeden.

  2. De heer K. stelt in zijn praeadvies (blz. 149): eerst: dat de qu. th. verklaring slechtszeer ten deele een verklaring geeft, om daarna echter tenzeggen: dat de grootere vraag door geldvermeerdering „onmogelijk de eerste oorzaak kan vormen”. Dan volgt: dat men voor eenafdoende verklaring in een tijd van vrij ruilverkeerin hoofdzaak rekening moet houden met de ruilverhoudingen tegenover het buitenland; dat n.l.eerst door de lage rente dewisselkoers stijgt, en door den wisselkoers de prijzen; en dat dit alles in oorlogstijd zeer groote verhoudingen kan aanemen. Dat er nog een andere oorzaak naast dehoofdzakelijke zou zijn, blijkt niet Daarna wordt dan (blz. 151) de tegenwoordige inflatie besproken, zonder dat door één woord blijkt, dat daarvoor nu weer een andere verklaring zou worden aangenomen. De voorstelling die de heer K. tháns van zijn vroegere uiteenzetting, geeft alsofchijagezegd had dat de buitenlandsché verhoudingen de werking alleenversnellen — is dusonjuist. (lk heb hier alle zinnen geciteerd waar het op aankomt, en die decheer K: juist wegliet.)

  3. De heer K. schijnt te meenen, waarschijnlijk doordat hij in de litteratuur niet thuis is, dat ik alleen zou staan in mijne kritische uitlatingen over de Duitsche economie. De bekende brochure van Pohle kan hem al van het tegendeel overtuigen, en verder kan hij hetzelfde oordeel telkens weer vinden bij mannen als Wicksell, Schumpeter, Kellenberger, Amonn, v. Mises. Pohle wijt het tekort schieten der Duitsche theorie aan Lexis, die veel gezag had verscheidene artikelen in het Handwörterbuch schreef, en wiens: „theoretische Kraft nicht ausreichte”. lkczowseem in Lexis een symptoom van den toestand willen zien. Hier mag echter nog wel eens herhaald worden, dat er thans een heuchlijke kentering waar te nemen is, waarvan Pohle zelf een voorbeeld is, en waarbij overigens het Archiv für Sozialwissenschaft onder het voortreffelijke secretariaat van Lederer de leiding heeft genomen door de opneming van Schumpeter in de redactie.

  4. De tegenwoordige bestrijding der quantiteitstheorie is dan ook misschien wel van Marxistischen huize. Men zie de typische plaats bij Marx, Das Kapital I, blz. 96: Die Illusion, dass die Waarenpreise durch die Masse der Cirkulationsmittel und letztere ihrerseits durch die Masse des in einem Lande befindlichen Geldmaterials bestimmt werden, wurzelt bei ihren ursprünglichen Vertretern in der abgeschmakten Hypothese, dass Waaren ohne Preis und Geld ohne Werth in den Cirkulationsprozess eingehen, wo sich dann ein aliquoter Theil des Waarenbreis mit einem aliquoten Teil des Metallbergs austausche.” Ze wortelt dan in Marx' phantastische waardetheorie. Maar phantasie en geldtheorie verdragen zich slecht.

  5. Hiermee bedoel ik natuurlijk allerminst gebrek aan waardeering voor deze categoriën personen uit te spreken. lk bedoel alleen, dat iedere schoenmaker bij zijn leest te blijven heeft.

  6. Dat het geen zelfoverschatting is, wanneer ik van „nieuw” spreek, blijkt uit Eulenburg l.c. „E. v. Dorp mit neuen Argumenten”.

  7. Nog te noemen valt:Herzfelder: Die Volkswirtschaftliche Bilanz und eine neue Theorie der Wechselkurse (1919) waarvan ik eerst dezer dagen kennis nam. Hier te lande heb ik, volgens den heer K., „slechts weinig” medestanders gekregen. Niet oneigenaardig zijn daaronder tenminste twee Economist-redacteurs. Maar die tellen blijkbaar „slechts weinig”.

  8. Een uitzondering vormt het bovengenoemde opstel van Eulenburg, dat goed gedocumenteerd, maar allerminst overtuigend is.

  9. Ik mag intusschen wel memoreeren, dat een der eersten, die mij grootendeels bijviel, de fin redacteur van de Telegraaf was. (Econ. Bijblad 24 Aug. '18).

  10. Het spijt mij, dat de heer K. niet den goeden raad der redactie heeft willen opvolgen, om de passage over den uitval van den voorzitter ter vergadering van de Ver. tegen de Werkloosheid te schrappen. Het komt mij voor dat hij met deze passage dien voorzitter en zichzelf geen dienst bewijst. Ik zal hier op dit incident slechts ingaan voor zoover het noodzakelijk is, nl. om te constateeren dat, wat de genoemde voorzitter mij in den mond geliefde te leggen, door mij natuurlijk niet gezegd is. De onopzettelijkheid der ongegronde aantijging neem ik natuurlijk gaarne aan; maar de heer K., die het stenogram voor zich had, had ze niet mogen herhalen. Hij kan dus geen troost putten uit de overweging, dat ik geen waardeering voor tegenstanders heb; hij had die conclusie overigens ook al kunnen trekken uit datzelfde stenografische verslag, waar ik zeide (blz. 465): „Ik ben mijn bestrijders natuurlijk precies even dankbaar als degenen, die verklaard hebben het met mij eens te zijn, en ik verzoek hun niet te denken aan gemis aan waardeering, wanneer ik niet elk hunner afzonderlijk zal beantwoorden.” Ik waardeer iederen ernstigen tegenstander; en wanneer de heer K. in de toekomst blijk zal geven van dien ernst, door zich de moeite te geven, door te dringen in wat zijn tegenstanders denken, inplaats van er omheen te praten en persoonlijke grofheden te zeggen, zal ik hem ook waardeeren. De juist besproken passage is weer een zeer typeerend voorbeeld van de strijdwijze van den heer K. Hoewel dit incident niet het minste verband houdt met de wetenschappelijke quaestie, meende de heer K. blijkbaa, dat de vermelding ervan voor mij onaangenaam was. Dat was voldoende reden voor hem, om ze gedrukt te willen zien.

  11. Kellenberger heeft dit alles voortreffelijk en uitvoerig uiteengezet. Wanneer men zich afvraagt, waarom desniettegenstaande dit probleem zoo onoplosbaar blijkt, dan geloof ik wel, dat gewone menschelijke ijdelheid daarbij een machtige factor is. Men maakt zich boos bij de gedachte, dat het eigen verstand op een dwaalspoor zou kunnen zijn, hoewel door alle eeuwen menschen over dergelijke vraagstukken gedwaald hebben; en voor denken is een koel hoofd noodig. Het kan nimmer te veel worden herhaald, wat Schumpeter gezegd heeft: dat onzelfzuchtigheid het eerste noodige is, om in een wetenschappelijk probleem verder te komen.

  12. Keynes in het bijzonder zegt zeer behartigenswaardige dingen over de ongelijke aanpassing van het prijsniveau. Ik zie ten volle in hoezeer deze factor op het oogenblik het begrijpen van den samenhang bemoeilijkt. Men vgl. verder wat ik in het Dec. Nr. hierover zeide.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Keesing, D., v. D., E. De wisselkoersen. De Economist 69, 112–160 (1920). https://doi.org/10.1007/BF02206293

Download citation

  • Published:

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02206293

Navigation