ISSN:
1573-8469
Source:
Springer Online Journal Archives 1860-2000
Topics:
Agriculture, Forestry, Horticulture, Fishery, Domestic Science, Nutrition
Description / Table of Contents:
Summary Experiments have shown that the development of the fern-leaf symptom (Fig. 1 and 2) is favoured by low light intensity and to a less extent by excess nitrogen. Serologically, no difference was detectable between the fernleaf virus and the mosaic virus. In addition, the results of several experiments indicate that the “strip symptom” (necrosis on leaves and fruit stalks) and the irregular colour formation in the fruits (Fig. 3) need not be symptoms of separate virus strains. However, this has not yet been tested by serological methods. Differences in susceptibility to mosaic virus can be demonstrated by inoculating with a highly diluted virus-containing sap, (e.g. 1 in 100.000). Such inoculations have shown that young tomato plants grown under low light intensity and at high temperature and moisture are much more susceptible than plants grown in full daylight under conditions of lower temperature and moisture (Table 1). Experiments on varietal differences have been started. Through the exclusion of all outward and mutual infection it has been shown that the mosaic virus is seed-borne to only a very low degree (0,1–0,2%). This is the case even when the seed is immersed in virus-containing sap the day before sowing. It does not appear to be possible to combat the mosaic virus by soil disinfection with chemical agents. The addition of copper salts did not accelerate inactivation. The relationship between duration of heating and lethal temperature is given by the equation, (γ-79) √x = 33 (diagram 1). All virus is destroyed by heating for 1 hour at 82,5°C. A satisfactory disinfection is probably obtainable by a thorough steaming of the upper 20–25 cm of the soil.
Notes:
Samenvatting Proefondervindelijk werd aangetoond dat het naaldblad-symptoom bevorderd wordt door lichtgebrek, en in mindere mate door een overmatige stikstofvoeding. Serologisch kon geen verschil tussen het naaldbladvirus en het mozaïekvirus worden vastgesteld. Verschillende waarnemingen maken het waarschijnlijk, dat ook het strip-symptoom (necrose op bladeren en op vruchtstelen) en de ongelijkmatige kleuring van de vruchten niet aan aparte virusstammen zijn gebonden. Dit is echter nog niet door serologisch onderzoek bevestigd. Verschillen in vatbaarheid voor mozaïekvirus kunnen worden aangetoond door inoculatie met sterk verdund virushoudend sap (b.v. 1 op 100.000). Op deze wijze is gebleken dat jonge tomaatplanten, die zijn opgekweekt in een donkere omgeving bij hoge temperatuur en vochtigheid, aanzienlijk vatbaarderzijn dan planten, die in het volle daglicht bij lagere temperatuur en vochtigheid zijn opgekweekt. Met het onderzoek van rasverschillen in vatbaarheid is nog pas een begin gemaakt. Bij uitsluiting van elke kans op infectie van buiten af en van onderlinge infectie, blijkt het mozaiekvirus slechts in zeer geringe mate (0,1–0,2%) met het zaad over te gaan. Dit is zelfs het geval wanneer het zaad 1 dag voor het uitzaaien in virushoudend sap wordt ondergedompeld. Grondontsmetting tegen het mozaiekvirus met chemische middelen bleek niet goed mogelijk. Toevoeging van koperzouten gaf geen versnelling van de inactivering. Het verband tussen de letale temperatuur en de verhittingsduur wordt zeer goed weergegeven door de formule (γ-79) √x = 33. Door een verhitting gedurende 1 uur tot 82,5°C, wordt al het virus gedood. Een goede ontsmetting kan waarschijnlijk worden verkregen door de boenste 20 tot 25 cm grond zwaar te stomen.
Type of Medium:
Electronic Resource
URL:
http://dx.doi.org/10.1007/BF01982579
Permalink
